Cauverenpad
Leerlingenprotest tegen ontslag Joodse docenten
Het huidige in 2011 voltooide gebouw in de Van Nispenstraat in Doetinchem dat enkele winkels herbergt, is vrijwel een kopie van het in 1968 afgebroken Lyceum. Daar weigerden in de ochtend van 22 november 1940 leerlingen na het luiden van de bel om naar binnen te gaan. Zij bleven buiten staan om op indrukwekkende wijze te demonstreren tegen het ontslag van de twee Joodse docenten Cauveren en Hoek. Het Doetinchemse Lyceum was naast het Amsterdamse Vossius College de enige middelbare school in Nederland waar geprotesteerd werd tegen het ontslag van Joodse docenten.
Op 21 november 1940 maken de Duitsers door middel van een circulaire bekend dat Joden geen overheidsfunctie meer mogen vervullen. Rector Van der Horst van het Lyceum in de Van Nispenstraat krijgt daarom het bericht dat de twee Joodse docenten drs Jaap Cauveren, bijgenaamd De Koef, leraar klassieke talen en dr Henri Hoek, docent wis-, natuur- en scheikunde, verwijderd dienen te worden.
Uit protest daartegen staan de leerlingen de volgende ochtend voor de school op het trottoir. Zij weigeren naar binnen te gaan; indrukwekkend, met gebalde vuisten en tranen in hun ogen. Vanuit de lerarenkamer kijken de docenten toe. Onder hen ook Cauveren en Hoek. Na enige tijd roept Van der Horst de klassenvertegenwoordigers naar boven en overlegt met hen. Op zijn aandringen en op verzoek van Cauveren wordt het protest na een kwartier beëindigd.
De rector moet zich vervolgen in Den Haag melden. Daar volstaan de Duitsers met een uitbrander.
Als Cauveren na zijn ontslag thuis zit in zijn woning in de Wilhelminastraat, belt hij leerlinge Bep de Vries op.
“Het was al donker toen meneer Cauveren belde. Hij vroeg me of ik naar zijn huis wilde komen. Dat heb ik gedaan. Toen ik daar was, kwam even later ook mijn klasgenote Jacqueline Houtsma. (* Zus van verzetsman Jan Houtsma) Meneer Cauveren gaf mij een Latijns en een Grieks woordenboek. Ook Jacqueline kreeg twee boeken. Waarom hij ons de boeken gaf, zei hij niet.”
Kort daarop krijgt Cauveren het bericht dat zijn zoon Jaap was overleden. De jongen bleek te zijn opgepakt omdat hij ondanks een verbod in Amsterdam een bioscoop had bezocht.
Ook dat is voor Cauveren geen aanleiding om onder te duiken. Hij zet in de gang twee rugzakken met daarop twee drinkbekertjes klaar.
“Als dit over ons moet komen, dan moet het over ons komen”, verklaart de gelovige orthodoxe Jood die niet wenst te twijfelen aan Gods voorzienigheid.
In de Boliestraat is voor de bewoners echter plotseling een einde gekomen aan het prachtige pianospel uit het geopende raam van de woning van Henri Hoek. Hij is met zijn vrouw ondergedoken in Amsterdam.
Cauveren geeft nog les; aan de drie kinderen van het echtpaar Spier. Zij maken deel uit van een groep bevoorrechte Joden die bescherming geniet van de NSB. Ze zijn ondergebracht in Villa Bouchina aan de Dominee Van Dijkweg.
Totdat Bertha en Jaap Cauveren op 9 april 1943 door de Grüne Polizei uit hun woning worden gehaald. Vervolgens worden ze naar concentratiekamp Vught gebracht. Als ze na enige tijd vanuit dat kamp worden gedeporteerd, weet Cauveren een in het Latijn geschreven briefje uit de trein te gooien. Vandaag met onbekende bestemming vertrokken, begint de tekst. Vervolgens besluit hij; Hopend op God die ons nooit heeft verlaten.
Op 28 mei vinden ze de dood in concentratiekamp Sobibor. Longontsteking en pleuritis worden als doodsoorzaak opgegeven.
Als het Amsterdamse duikadres van Hoek gevaar loopt, reist hij met zijn broer per trein naar Doetinchem om daar onder te duiken. Door verraad worden ze echter in de trein gearresteerd. Vervolgens wordt ook Hoek gedeporteerd naar een concentratiekamp.
En ook hij komt daar om.