Verhaal

Weesperplein 123

Door: Bart de Cort

'Op 27 maart 1944 kocht [Minne Endstra, grootvader van de vermoorde vastgoedhandelaar Willem Endstra] Weesperstraat 123, dat toebehoorde aan de Joodse weduwe Rosette Casseres. De Arnhemse Hypotheekbank besloot het pand te veilen, omdat mevrouw Casseres sinds 1 april 1943 haar maandelijkse rente en aflossing niet had betaald. Dat was geen wonder: zij was vier maanden tevoren in Auschwitz vermoord. Endstra betaalde de Arnhemse 13.000 gulden (65.000 euro) voor het pand. (...) Maar ook Weesperstraat 123, dat wel Joodse eigenaars had, bleef [na de oorlog] in Endstra’s handen. Het tribunaal was van mening dat hij het pand te goeder trouw had verkregen. Endstra had namelijk verklaard dat hij het pand had gekocht om de daarin gevestigde sigarenzaak van zijn – Joodse – schoonzus te redden. Het tribunaal sprak hem vrij van het kopen van Joods onroerend goed. De zoon van de in Auschwitz omgekomen eigenaresse van Weesperstraat 123, Gerson Casseres, weigerde zich hierbij neer te leggen. Hij wilde koste wat kost het huis van zijn moeder terughebben en bood aan Endstra geheel te vergoeden, wat deze weigerde. Casseres stapte daarom naar de Raad voor het Rechtsherstel. In april 1949 schreef notaris mr. A.G. Lubbers als gedelegeerde van de Raad een advies. Hij vond dat de Arnhemse Hypotheekbank het pand terecht aan Endstra had verkocht: na de deportatie van de Joodse eigenaresse stond het leeg en er was geen zicht op nieuwe huurders. Verkoop zou niet alleen in belang van de bank zijn geweest, maar ook in het belang van mevrouw Casseres zelf. Want áls het pand – net als andere panden in de Jodenbuurt die door hun Joodse bewoners waren verlaten – zou worden gesloopt, dan was zij het onderpand kwijt, terwijl de hypotheekverplichtingen doorliepen. De Raad nam dit argument klakkeloos over. Maar Casseres ging tegen het oordeel van de Raad in beroep. Hij wees op het feit dat sloop van panden in de Jodenbuurt pas in de winter van 1944 een ernstig probleem werd. Bovendien was het pand van zijn moeder volgens hem en de buren wel degelijk verhuurd. De Arnhemse kwam toen met een nieuw argument: mevrouw Cassares was al vóór 1940 een notoire wanbetaler geweest en ze had sinds 1 april 1943 niets meer afgelost. Dat ze die achterstand had opgelopen doordat ze was gedeporteerd naar Auschwitz, deed er kennelijk niet toe. Bovendien was het nog maar de vraag of ze wanbetaler was: ze was immers in december 1942 overleden en had dus in feite drie maanden vooruitbetaald.
De Raad voor het Rechtsherstel gaf echter opnieuw de Hypotheekbank gelijk. Zelfs toen bleek dat de Arnhemse niet de waarheid had gesproken. Mevrouw had in werkelijkheid namelijk een halfjaar langer vooruitbetaald, tot 1 oktober 1943. Al op 7 oktober 1943, pas een week nadat er betalingsachterstand was ontstaan, had de bank besloten tot verkoop. De Raad zag er niets onrechtmatigs in. Achterstand was achterstand. Gerson Casseres werd veroordeeld tot het betalen van de proceskosten.
Vrijwel onmiddellijk na de uitspraak verkocht Endstra Weesperstraat 123 voor 22.000 gulden (110.000 euro).'

Bron: https://www.historischnieuwsblad.nl/tweedewereldoorlog/artikelen/crimineel-vastgoedcircuit/index.html

Alle rechten voorbehouden