Verhaal

Gezin Abraham de Wilde

Abraham de Wilde en Sophie Elias Snuijf trouwden op 11 november 1903. Ze kregen vier kinderen. De eerste drie kinderen overleefden de oorlog. Het vierde kind overleed in 1910 op eenjarige leeftijd.
Na hun huwelijk gingen diamantslijper Abraham en Sophie Elias de Wilde in de 2e Jan Steenstraat 117 te Amsterdam wonen. Daar kregen ze twee kinderen. In 1906 verhuisden ze naar de 2e Jan Steenstraat 85, waar nog twee kinderen geboren werden.
Het jongste kind, Judith, werd nog geen twee jaar oud. Eén van de kinderen herinnerde zich later nog dat ze, toen ze drie jaar oud was en het hele gezin aan tafel zat, zei: "Ik hoor Juultje huilen." Ze vond het toen zo raar dat haar ouders elkaar alleen maar aankeken en er niet naar toe gingen. Later begreep ze dat Juultje toen al dood moet zijn geweest.
Tegenover het huis aan de Jan Steenstraat was een rijtuigmaatschappij met paarden. Op vrijdagavond werden de rijtuigen schoongemaakt. Dan waren er allemaal koetsiers met rode gezichten. De kinderen stonden dan toe te kijken en intussen te wachten op hun vader, want als die goed verdiend had, nam hij petit fourtjes mee.
In 1913 verhuisde het gezin naar "de Meer", de Linnaeusparkweg in de Watergraafsmeer, wat toen nog een zelfstandige gemeente was. Tegenover het huis lagen nog weilanden. Het Oosterpark met z'n muziektent was een uitje waar de familie soms in vol ornaat naar toe ging, in het beste pak, lange jurken en grote hoeden. Abraham ging ook vaak wandelen in het Oosterpark met een buurman. Er werd dan druk over politiek gepraat. Op een dag kwam Abraham erg laat thuis uit het Oosterpark. Hij had zo intensief met de buurman gediscussieerd dat ze niet hadden gemerkt dat de hekken van het park al dicht waren. Ze hadden over het hek moeten klimmen om eruit te komen.
Het gezin De Wilde was niet "vroom". Naar sjoel gingen ze niet meer, maar de kinderen kregen wel joodse les. Eén van de kinderen wist zich daarvan later te herinneren dat ze het Sjehechianoegebed altijd eindigden met "lazer de man in zee, amen" (wehigianoe lazman haze, amen).
Na de crisis van 1929 ging het minder in het diamantvak. Een verhuizing naar de Waalstraat volgde. En toen de kinderen het huis uit waren, verhuisden Sophie en Abraham in 1932 naar Den Haag, waar ze gingen inwonen bij de alleenstaande oudste zus van Sophie, Judith Snuijf. Eerst in de Malakkastraat, later in de Tomatenstraat.
Sophie en Abraham werden opa en oma en vooral Abraham had het bijbehorende engelengeduld met z'n kleinkinderen. Er zijn nog foto's van Sophie en Abraham met hun kleinkinderen in Lochem en in de rieten strandstoelen op het strand van Scheveningen, vlak voor de oorlog.
In de oorlog vond één van de kinderen een onderduikadres voor Abraham en Sophie. Ze weigerden daar echter gebruik van te maken, omdat ze de kinderen van het onderduikgezin niet in gevaar wilden brengen. "Ik heb een mooi leven gehad", zou Abraham gezegd hebben. Nadat Sophie, Abraham en Judith in 1942 werden opgehaald en naar de Hollandsche Schouwburg gebracht, hebben de kinderen nog gepoogd om hen op medische gronden vrij te krijgen. Tevergeefs. Bij aankomst in Westerbork had Abraham vijf gulden op zak, die door de ambtenaren van de Lippmann-Rosenthal bank in beslag werd genomen. Op 23 oktober 1942 zijn Sophie, Abraham en Judith op transport gesteld naar Auschwitz, waar ze op 29 oktober zijn vermoord.
Toevoeging van een bezoeker van de website

Van dit gezin is ook een JOKOS-dossier (nummer 1655) aanwezig op het Gemeentearchief van Amsterdam. Voor inzage is toestemming nodig van de stichting Joods Maatschappelijk Werk. Uit het JOKOS-dossier is bekend dat er een claim is ingediend voor vergoeding van waardevolle voorwerpen ingeleverd bij de roofbank Lippmann-Rosenthal (L-claim, nummer 12984/15774).