Albert Beek was de enige zoon uit het huwelijk van David Beek en Rachel Kapper. Zijn ouders waren op 12 September 1918 gehuwd, maar zijn op 10 October 1928 gescheiden. Albert werd geboren op 26 October 1922 in Amsterdam en woonde later met zijn moeder in de Weissenbruchstraat 95 in Den Haag waar hij leerling was van 2e Gemeentelijk Lyceum in Den Haag. Later werkte hij als expeditieknecht en was ongehuwd.
Op 5 januari 1942 werd Albert Beek door de SIPO in Den Haag gearresteerd op verdenking van een 'poging tot vlucht naar Engeland'. Eerst kwam hij terecht in de Strafgevangenis Scheveningen (het Oranjehotel), vanwaar hij op 31 Maart 1942 naar Buchenwald werd gezonden. Van daar werd hij op 15 September 1942 naar Gross Rosen gestuurd en uiteindelijk kwam hij in Auschwitz terecht. Hij schreef nog een laatste brief aan zijn moeder op 11 oktober 1942. Volgens het Museum Auschwitz is hij op 14 november 1942 met nog 110 andere gevangenen uit ziekenbarak 28 vergast.
Bronnen o.a. documenten ITS Bad Arolson, het archief van de Joodse Raad, registratiekaart van Albert Beek en een toevoeging van een bezoeker van de website.
Deze persoon komt voor in een CABR-dossier van het Nationaal Archief. In het CABR bevindt zich een verslag van de arrestatie van deze persoon onder inv. nr. CABR 76954.