Hartog Blok is de zoon van Bernard Blok, handelsreiziger en latere magazijnbediende, en van (hoofd)verpleegster Carolina Blok-Kan. Als zesjarig jongetje verhuist Hartog met zijn ouders van Amsterdam naar Apeldoorn. Hartog is enig kind, maar vanaf oktober 1940 krijgt het gezin inwoning van Ruth Pestachowsky, die uit Berlijn komt.
Ruth Pestachowsky is de dochter van Erich Pestachowsky en Edith Heinemann. Haar vader is al voor 1939 overleden. Ruth is met haar zus Eva begin 1939 in het voor Duitse Joodse kinderen toen nog veilige Nederland ondergebracht. De aanleiding is de Kristallnacht, in de nacht van 9 op 10 november 1938, die in Duitsland een golf van terreur teweeg brengt, gericht tegen Joden. De moeder van Ruth woont in 1943 nog in Duitsland. Zij wordt op 19 april 1943 in Auschwitz omgebracht. Eva overleeft in Nederland de oorlog.
Ruth en Hartog krijgen een relatie, het is niet bekend wanneer de liefde tussen hen opbloeit, mogelijk in de tijd dat Ruth nog in Den Haag bij Michel Blok, de oom van haar vriend, woont. Door familiebezoekjes zou hun contact hebben kunnen ontstaan.
Omdat Ruth geen ’typische Joodse voornaam’ heeft, moet zij, op bevel van de nazi’s, vanaf januari 1939 een stigmatiserende persoonsnaam aan haar eigen voornaam toevoegen. De officiële naam van deze verordening luidt: ‘Zweite verordnung zur Durchführung des Gesetzes über die veränderung von Familiennamen und Vornamen’. Deze wet schrijft voor dat vanaf 1 januari 1939 alle Joden die Duits onderdaan zijn, maar geen 'typische Joodse voornaam' dragen, een tweede persoonsnaam aan hun naam moeten toevoegen (deze wet geldt dus ook voor Duitse Joden die uit Duitsland zijn gevlucht). De mannen worden verplicht ‘Israël' aan hun persoonsnaam toe te voegen en de vrouwen ‘Sara’. Op een lijst kan Ruth zien dat haar eigen voornaam als ‘niet typisch Joods’ wordt aangemerkt.
Tot 29 maart 1941 woont Ruth bij het Apeldoornse gezin Blok, daarna vertrekt zij naar Kanaalpad 3. In juli 1941 haalt ze haar M.U.L.O-diploma. In november van datzelfde jaar vertrekt haar vriend Hartog naar het adres van zijn oom Michel. Ruth verhuist diezelfde week naar Arnhem. In mei 1942 keert ze terug naar Apeldoorn, om als leerling-verpleegkundige in het Apeldoornsche Bosch te gaan werken. Ze woont ook op kamers op het terrein. Hartog volgt haar drie maanden later en gaat in dezelfde functie werken als zijn vriendin; een andere bron vermeldt hem als huisknecht. Het is aannemelijk dat hij door zijn werk bij het Apeldoornsche Bosch, probeert deportatie naar een Duits werkkamp te ontlopen. Ook hij gaat op het terrein van zijn werkgever op kamers wonen; zijn moeder heeft voor die tijd haar eigen huis moeten verlaten en woont ook in de zorginstelling. Op de registratiekaart van de Joodse Raad staat vermeld dat hij de H.B.S. heeft gevolgd en wordt omschreven als matige kracht. Op de registratiekaart die voor Ruth is opgesteld staat zij beschreven als een middelmatige kracht, echter in goede gezondheid.
Hartog en Ruth zijn in het Apeldoornsche Bosch, wanneer de bezetter op wrede wijze de ontruiming van deze psychiatrische inrichting begint; de patiënten en de kinderen van het aangrenzende Paedagogium Achisomog worden hardhandig in vrachtauto’s geladen.
De leiding van deze wrede ontruiming is in handen van SS-Hauptsturmführer Ferdinand Hugo Aus der Fünten. Vervolgens rijden de vrachtwagens af en aan naar het station in Apeldoorn, waar een trein met veertig goederenwagons (soms: veewagons) klaar staat. Dorpelingen horen het geschreeuw en gekrijs van vele patiënten uit de vrachtwagens komen. Aus der Fünten slaat op het station het hele proces gade. De patiënten worden in negenendertig van deze veertig goederenwagons opgesloten. Hierna arriveert Aus der Fünten weer in het Apeldoornsche Bosch. Hij probeert onder de personeelsleden vijftig vrijwilligers te vinden; zij moeten als vrijwilliger met de patiënten mee reizen; hij stelt hen een aanstelling in een ziekenhuis in het Oosten in het vooruitzicht. Een belofte die niet zal worden ingelost. Twintig van de bij elkaar gedreven personeelsleden melden zich aan.
De enige opgetekende naam van deze groep ‘vrijwilligers’ die bewaard is gebleven, is die van de moeder van Hartog. Nadat de bezetter nog tweeëndertig personeelsleden selecteert, worden zij in de veertigste wagon opgesloten. Hartog en Ruth zitten samen met hun (schoon)moeder in deze wagon, die alleen is bestemd voor het verplegend personeel. Van hieruit hier kunnen zij geen zorg bieden aan de patiënten en de kinderen die in de andere wagons zijn opgesloten. Een andere bron verhaalt dat een beperkt aantal van deze vijftig personeelsleden wél is verdeeld over een aantal wagons met patiënten. Audier noemt dat het personeels niet in een goederenwagon, maar in een personenwagon werd opgesloten.
Hartog, zijn vriendin Ruth en Hartogs moeder Carolina worden in de vroege ochtend van vrijdag 22 januari 1943 rechtstreeks van Apeldoorn naar Auschwitz gedeporteerd. Carolina en Hartog worden bij aankomst op 25 januari 1943 vermoord.
Over de aankomst van dit transport op het overslagperron van Auschwitz zijn verschillende lezingen bekend. Op het treinstation van Auschwitz zouden de personeelsleden uit de wagons zijn gehaald. Vervolgens zouden er gaten zijn geboord in de treinstellen om de patiënten daarin te vergassen (een andere bron spreekt er over dat dit al kort na het passeren van de Nederlands/Duitse grens zou zijn gebeurt). De kampcommandant van doorgangskamp Westerbork, Albert Konrad Gemmeker, zou dit ook tegen een geïnterneerde verpleegster van het Apeldoornsche Bosch hebben verteld. Als deze vergassing in de wagons werkelijk zo heeft plaatsgevonden, dan is een mogelijke verklaring dat de nazi’s hiermee hebben willen voorkomen dat het geschreeuw en het gekrijs zoals dat in Apeldoorn heeft geklonken, zich in het vernietigingskamp zelf zou herhalen, als de patiënten van het treinstation naar het kamp zouden worden getransporteerd. De personeelsleden uit de laatste wagon zouden, met hulp van anderen gevangenen, de omgebrachte patiënten in brandende kuilen hebben moeten gooien. Enkele personeelsleden zijn tijdens deze ‘werkzaamheden’ zelf ook omgekomen. Er zijn ook getuigenissen van een andere gang van zaken; de gedeporteerden van transport 45 zouden niet zijn vergast, maar levend in kuilen verbrand.
De exacte sterfdag van Ruth is onbekend. De bij wet vastgestelde sterfdatum van Ruth is vastgesteld op 28 februari 1943. Deze bij wet vastgestelde sterfdatum is een indicatie dat Ruth bij aankomst in Auschwitz niet direct naar de gaskamers is gestuurd, maar tot aan haar dood dwangarbeid heeft verricht.
In het boek In Memoriam door Guus Luijters staan enkele getuigenissen opgetekend: Daar [lees: het Apeldoornsche Bosch] leidde Aus der Fünten de actie. Hem smeekte dr. Lobstein, een aantal patiënten die zijns inziens wegens ernstige ziekte perse niet vervoerd konden worden, met rust te laten. “Alle patiënten zijn voor ons in staat vervoerd te worden” luidde het antwoord.
Patiënten die geweigerd hadden zich aan te kleden, werden (het was vijf graden boven nul) in nachtgewaad in de vrachtauto’s gesmeten, sommigen naakt. Zij die zich verzetten, werden naar buiten gesleurd.
De vrachtauto’s reden naar het station; hadden zij de ene groep patiënten afgeleverd, dan werd de volgende opgehaald. Op het perron werden de patiënten in de wagons geduwd, vaak ook naar binnen gesmeten. De wagons werden afgegrendeld waarbij de vingers van sommige patiënten door de zware deuren verpletterd werden. De luchtkokers werden dichtgemaakt.
Een OD’er die in Apeldoorn aanwezig was schrijft: “Ik heb de afgesloten krankzinnigen horen gillen en schreeuwen”. Eenmaal op het treinstation van Auschwitz aangekomen staat: “Van de andere patiënten renden sommigen weg op het lange perron; zij werden neergeknald.”
Een getuigenis uit hetzelfde boek verhaalt dat al het verplegend personeel, dat met de patiënten naar bezet Polen is gedeporteerd, bij aankomst naar de quarantaine barakken wordt gevoerd. Dit is mogelijk, maar past niet goed bij de sterfdata van Carolina en Hartog; aan de ene kant in quarantaine moeten, maar ook dezelfde dag worden omgebracht.
Stichting Vrienden van Mauthausen, Duitse Oorlogskinderen In Nederland, Stadsarchief Amsterdam, Verpleegkundig Erfgoed, Deventer Dagblad, en ‘De Joodse Gemeente te Apeldoorn en het Apeldoornsche Bos’ door S. Laansma. CODA Archief Apeldoorn, Erica adresboek van Apeldoorn, Yad Vashem, het Gelders Archief, afdeling ‘Naam & Gezicht’ van het herinneringscentrum Kamp Westerbork en het boek ‘In Memoriam’ door Guus Luijters.
11 mei 2019