Verhaal

Sara Selma Hertogs-de Winter

(1-2-1907 Veghel - † 2001 Tel Aviv, Israël)

Selma de Winter is in 1933 getrouwd met handelsreiziger Hugo Hertogs (28-10-1904 Gulpen). Ze hadden twee dochters: Hanny (Hanna Flora (Hanny) Hertogs, 6-7-1935) en Flory (Flora Selma (Flory) Hertogs, 26-4-1940). Flory was gehandicapt en woonde in een tehuis, waar ze in 1950 op negenjarige leeftijd overleed. In februari 1941 woonde het gezin aan de Vechtstraat 59-I te Amsterdam.

Selma en Hugo arriveerden op 20 februari 1943 op hun onderduikadres bij het burgemeesterspaar Dirk Hoogenboom en Odile Hermine Hoogenboom-Diederichs te Aartswoude, een dorpje vlakbij Hoorn. De kinderen waren er niet bij, maar het is niet duidelijk waar zij tijdens de oorlog verbleven.

Rond 18 juni 1944 kreeg mevrouw Hoogenboom een brief van haar contactpersoon Winnie Swart, de verloofde van Selma’s broer Jules. Hierin stond dat zij niets meer van zich moest laten horen en dat Winnie wel weer eens langs zou komen. Ze wist meteen dat er iets gebeurd moet zijn en dat zij en haar onderduikers voorzichtig moesten zijn.

Op 23 juni 1944 belde de Joodse verraadster Beppie aan bij de familie Hoogenboom. Ze vertelde dat ze vanwege haar Joodse afkomst gearresteerd was door de SD en dat ze met Winnie Swart een cel had gedeeld. Zij werd eerder vrijgelaten en kwam nu het nieuws van de arrestatie van Jules en Winnie brengen. Ze kende allerlei familiedetails, onder meer een verhaal over een tennisracket, waardoor de Hertogs en mevrouw Hoogenboom geen enkele argwaan koesterden. Voor Beppie vertrok vroeg ze of er meer familie was die op de hoogte gesteld moest worden. Selma vertelde dat ze nog een broer in Amsterdam had, maar dat ze niet op de hoogte was van zijn verblijfplaats. Beppie drong nogal aan, maar Selma wist echt niet waar Ies ondergedoken zat.

Vijf minuten na Beppies vertrek viel de S.D. binnen. De burgemeestersvrouw en haar onderduikers zagen de auto aankomen en Selma en Hugo verborgen zich snel in de schuilplaats. Na ruim een half uur huiszoeking waren ze nog steeds niet gevonden. SD-er Krikke beloofde mevrouw Hoogenboom dat haar man en zij niet gearresteerd zouden worden als zij de schuilplaats aanwijst. Dat deed ze dus toch maar, maar haar man werd toch gearresteerd. Toen ze hem op zijn belofte aansprak, zei Krikke dat “een erewoord in die tijd toch zeker geen waarde heeft”. Bij de inval was ook de vrouw aanwezig die eerder langsgekomen was. Moesbergen zei dat zij een vrouwelijke spion was. Zowel mevrouw Hoogenboom als Selma geven na de oorlog aan dat Beppie zich niets aangetrokken had van de arrestanten. In huize Hoogenboom had ze in een fauteuil gehangen en sigaretten gerookt en in de auto had ze voortdurend pret gemaakt met de SD-ers.

Samen met de meneer Hoogenboom werden Selma en Hugo per auto via Hoorn, waar Selma’s moeder Johanna Hertog instapte, naar Amsterdam gebracht. In de gevangenis aan de Weteringschans zagen ze haar vader Hertog de Winter. Hugo en Selma werden op 1 juli 1944 geregistreerd als strafgevangenen in barak 67 in Westerbork. Hier kwamen ze ook Selma’s broer Jules weer tegen. Tegen afgifte van sieraden en diamanten van grote waarde werden zij uit de strafbarak vrijgelaten.[1] Op 31 juli 1944 werden zij gedeporteerd naar Bergen-Belsen. Tijdens de lange treinreis naar kamp Tröbitz is Hugo op 14 mei 1945 in Tröbitz in het bijzijn van Selma door uitputting overleden. Selma heeft het kamp overleefd. De gevangenen werden door de Russen bevrijd en met hulp van de Amerikanen kon ze terugkeren naar Nederland. Ook haar twee kinderen overleefden de oorlog. Na de oorlog trokken Selma en Hanny in bij Selma’s zus Gien in de Fr. van Mierisstraat 35 te Amsterdam. Hugo’s graf is in 1948 overgebracht naar de Ned. Isr. Begraafplaats in Diemen. In 2001 overleed Selma in Tel Aviv, Israël.

 

[1] NIOD, Archief Stichting Sieraden-Comité, film 580, nr 937, dossier 13