Verhaal

Het drukke bestaan van de Amsterdamse ondernemer Israël Levisson

info@aaldrik2001@yahoo.com

Door: aaldrik

De Amsterdamse familie Levisson

Mozes Levy Levisson begint zijn carrière als letterzetter. Omdat hij enig kind is wordt hij vrijgesteld van militaire dienst.[1] In augustus 1878 trouwt hij met Saartje Helmstadt. Na hun huwelijk wonen ze op de Utrechtsestraat 107. Hij is dan diamantslijper. In 1880 wonen ze bij Rebecca Spinossa Catella op kamers aan de Zwanenburgerstraat 26. Hier wordt zoon Israël geboren. [2]

 

Zoon Israël Levison is broodbakker van beroep. In 1895 gaat hij bij een bakker in Arnhem in de leer. Hij trouwt in juni 1902 in Schoonhoven met Frederika Hilfman.[3] In 1905 neemt hij de ORT-bakkerij over van J.S. Wetschrijver. Deze had de zaak enkele jaren eerder overgenomen van N. Polak.[4] In juni 1905 heeft Israël een meningsverschil en wordt hij failliet verklaard.[5] Enkele dagen later wordt het faillissement vernietigd. [6] De bakkerswinkel loopt goed. Hij opent ‘ten gerieve van zijn clientèle twee depôts’, aan de Iepenweg 50 en Wagenaarstraat 48. Ook komt er in de bakkerswinkel een banketbakkerij onder Rabbinaal toezicht.[7] Hiermee heeft hij de eerste ORT-banketbakkerij in het Oosterparkkwartier.[8] In 1910 breidt de banketbakkerij uit met chocolade producten.[9]

 

Wanneer in 1894 meerdere partijen instemmen met de zondagsrust voor bakkerijen, vragen de joodse bakkerijen om hiervan vrijgesteld te zijn omdat zij op sjabat al gesloten zijn. Dit wordt door niet joodse bakkers als ‘broodroof’’ en oneerlijke concurrentie ervaren. Bij het opstellen van de verordening is dus geen rekening gehouden met de Israëlitische wijken. Daar mag men op zaterdagavond tot 11 uur open blijven. In de israëlitische wijken is het van belang om donderdagsavonds open te blijven, zodat dan de inkopen voor de zaterdag gedaan kunnen worden.[10]

 

In 1911 wordt Levisson door de gemeente Amsterdam voor de kantonrechter gedaagd. Het is duidelijk een proefproces waar veel winkeliers bij betrokken zijn. [11] Tijdens de zitting over de vervroegde winkelsluiting zat de publieke tribune stampvol winkeliers. Bakker Levisson staat hier terecht omdat hij na 9 uur ’s-avonds zijn winkel nog open had. De achterliggende reden van dit proefproces is dat er onder winkeliers grote opwinding is ontstaan over de plotselinge totstandkoming van de verordening. De advocaat van Israël verklaart dat beklaagde niet onder de noemer recalcitrante winkeliers valt, maar tot de groep gerekend dient te worden die een rechterlijke beslissing wil om te bepalen of de verordening op de vervoegde winkelsluiting rechtmatig is.[12]

Na de uitspraak in december 1911 gaan de sigarenwinkeliers Johannes Wagner uit de Raadhuisstraat 23 en bakker Israël Levisson in hoger beroep bij de Vijfde Kamer van de Rechtbank van Amsterdam. Daarna wordt cassatie aangevraagd bij de Hoge Raad.[13] Deze zaak dient in januari 1912.[14] De zaak trekt zoveel aandacht dat er in de krant een halve pagina aan gewijd wordt.[15] Het proefproces pakt niet goed uit voor de winkeliers. De Hoge Raad verklaard alle naar voren gebrachte cassatiemiddelen ongegrond.[16]

In 1916 heeft Israël het opnieuw aan de stok met de gemeente. Nu heeft hij met enkele andere bakkers ‘gebuild’ tarwemeel (witmeel) gebruikt. En dat is in overtreding met het wittebroodsverbod. Ze worden door de burgemeester voorlopig uitgesloten van de levering van meel.[17] Enkele maanden later wordt hij tijdelijk uitgesloten van de levering van regeringsmeel, wegens een overtreding van de broodkaarten.[18] In 1921 besluit het gemeentebestuur de namen te publiceren van bakkers die brood verkopen van een te laag gewicht, doordat het te weinig droge stof bevat.[19] Op Blasiusstraat 113 en op Afrikanerplein 1 heeft Israël in 1933 twee goedlopende banketbakkerszaken.[20]

 

Maatschappelijke betrokkenheid

Israël is maatschappelijk zeer betrokken. Wanneer hij in 1919 hoort over de armoede in een joods gezin, waarvan de man wegens tbc in een sanatorium verpleegd wordt, richt hij samen met enkele andere winkeliers een comité op die ‘een bede’ in het NIW doen voor directe giften.[21]

In 1936  dreigt er een bakkersstaking in Amsterdam. Namens de samenwerkende organisaties in het bakkersbedrijf is een brief rondgestuurd aan de bakkerspatroon waarin een loonsverlaging voor het personeel wordt aangekondigd. Daarna volgt nog een brief waarin bakkerspatroons gewezen worden op de dreigende personeelsstaking onder het bakkerspersoneel voor het geval aan de aangekondigde loonsverlaging gevolg wordt gegeven. In een reactie stuurt Israël Levisson, als bestuurslid van de Joodsche patroonsvereniging, een reactie namens het bestuur, waarin hij aan het bureau van de samenwerkende organisaties meldt dat: ‘zijn firma er geen ogenblik aan gedacht heeft in de arbeidsvoorwaarden enige verandering aan te brengen. De heer Levisson voegt hier aan toe, dat zijns inziens de omstandigheden in het bakkersbedrijf niet zullen verbeteren door het steeds verminderen van de lonen. [22]  De vakbond ziet in de opmerkingen van Levisson ’n enorme opsteker: ‘Dit is het eerste succes dat de bakkersgezellen door hun vastberaden houding bereikt hebben. De gezellen willen hun strijd voortzetten: De vermelding dat hij (sic. Levisson) nooit aan verslechtering van de arbeidsvoorwaarden gedacht heeft en er zelfs geen heil van verwacht, is een bewijs te meer, voor de juistheid van de stelling dat het de bakkersgezellen ook mogelijk zal zijn door strijd onder leiding van de vakorganisatie elke aanval af te slaan’.[23]

Wanneer Nederland al lang bezet is door de Duitsers en de Jodenvervolging in volle gang is, probeert Israël Levisson hulp te bieden. Dit pakt echter niet goed uit en zijn brief wordt integraal afgedrukt in het SS tijdschrift Storm:  Op smalende toon wordt Israël’s poging om een lotgenote te helpen breed uitgemeten: Allerlei oude kwaaltjes en aandoeningen laat men uit de archieven van de ziekenhuizen opgraven om een attest te kunnen overleggen, zodat een of andere Jood kan voorkomen dat een andere Joods zich voor het eerst van zijn leven zich eens werkelijk nuttig zou maken. Israël schrijft een brief aan de geneesheer directeur van het Academisch Ziekenhuis Utrecht, waarin hij vraagt om inlichtingen over Mej. Rosalie de Zoete (*Rotterdam 6-7-1873) die in december 1925 als zenuwpatiënte in zijn ziekenhuis behandeld werd. Israël: ‘Mej. Zoete bevindt zich momenteel in Westerbork en als uw brief mij tijdig bereikt, kunnen we misschien transport voorkomen’.[24] De schrijver in het blad Strom: De geneesheer-directeur dacht er echter geen ogenblik aan om op grond van een 20-jaar oud ziektebeeld een attest uit te schrijven, zodat ze als onmisbaar voor Nederland hier kon blijven.[25] Bij de geneesheer-directeur, de NSB-er Koenraad Keijer te zijn (1903-1977), blijken z’n politieke denkbeelden het te winnen van de eed van Hippocrates die hij ooit aflegde.[26]

 

Israël Levisson als voorzitter Amsterdamse winkeliersvereniging

In 1920 meldt de Nederlandse landelijke organisatie tegen wettelijke sluitingsdwang aan de dagbladen dat er bij hun vergadering in Utrecht meer dan 20 plaatsen vertegenwoordigd waren. ‘Na een inleiding door de voorzitter der Vereniging van Amsterdamsche winkeliers, doel: ‘Het vrije winkelbedrijf.;  en na enig debat werd het definitieve bestuur voor de ; Landelijke Organisatie tegen wettelijke sluitingsdwang’’ met J.M.I. Levisson als voorzitter.[27]

In 1923 heeft de Algemene Nederlandse Bond van de Handels- en Kantoorbedienden bezwaar tegen het voorstel Weiss dat ingediend is bij B&W van Amsterdam[28]. Volgens het voorstel mogen consumptiewinkels alleen –na sluitingstijd- geopend blijven als de winkelier of een gezinsgenoot de winkel zelf drijft. Dit om te voorkomen dat het personeel ongewenste overuren moet draaien.

Israël Levisson, die in de krant reageert, is voorzitter van de Amsterdamse winkeliersvereniging. Hij verbaast zich er over dat de Bond van handelsbedienden zich zorgen maakt over de arbeidstijden van hun werkgevers. Vermoedelijk is de Bond bang dat de verlengde openingstijden zonder personeel ten kosten gaat van de inhuur van medewerkers van de Bond.[29]

In februari 1925 is de maat vol voor de winkeliers en gaan ze over tot actie. De nieuwe winkelsluitingswet die gebiedt om 8 uur te sluiten moet van tafel. Ongeveer 400 winkeliers houden hun zaken open en telkens worden ze bekeurd, soms zelfs een paar maal op een avond. Op deze doodgewone avond worden door de politie enkele honderden processen verbaal opgemaakt zijn.

Voorzitter Levisson van de Vereniging van Amsterdamsche Winkeliers legt uit dat de Vereniging bij Gedeputeerde Staten heeft gevraagd om de verordening van de Amsterdamse Raad te vernietigen. Gezien de inlichtingen die de Raad verstrekte is dit niet gebeurd. Mijn Vereniging wil slechts langs parlementaire weg haar doel bereiken en moet niets hebben van revolutionaire maatregelen. En nu heeft het bestuur onlangs een onderhoud gehad met de Minister van Binnenlandse Zaken. Wij hebben bij de minister aangedrongen op vernietiging van het raadsbesluit van Amsterdam. De minister heeft nadere inlichtingen gevraagd, en wij zijn bezig, een rapport op te maken, waarin verschillende gegevens, betreffende de avondverkoop vermeld zullen worden. Allerlei materiaal en argumenten worden nog verzameld. Intussen was de stemming onder de winkeliers, die het van de avondverkoop

Moesten hebben, zodanig geworden, dat het bestuur de leden niet kon tegenhouden in hun actie, welke thans tot uiting is gekomen. Uit de leden werd een kern gevormd, die als comité van actie, buiten het bestuur om, een vergadering uitschreef, waarbij het bestuur echter aanwezig was. Besloten is daar, de winkels open te houden. Het bestuur heeft de burgemeester verzocht, de politie opdracht te geven, zo coulant mogelijk op te treden. De winkeliers zijn geen wetsovertreders, maar strijden voor hun bestaan. Niet op slinkse wijze wordt de verordening thans ontdoken, doch openlijk. De mislukking van het bewuste artikel der ontheffingsbevoegdheid is trouwens ook niet aan de schuld der winkeliers te wijten, aldus de heer Levisson, doch aan de uitvoerders van de verordening. Wat zien wij tegenwoordig? Een groot deel van het debiet der winkeliers, voor wie avondverkoop een bestaansvoorwaarde is, zien dit nu verplaatst naar schouwburgen, cinema’s en cafés. er is een grossier, die voor f 30.000,= sigaren aan cafés geleverd heeft.

Tegenwoordig kan men ’s-Avonds opmerken, dat er mensen zijn, die met een bordje naar de cafés gaan en daar een rolmops of zure haring kopen. Er zijn kleine bakkers, die de cafés aflopen, om te vragen, of deze ook broodjes nodig hebben. Is deze toestand houdbaar? Daarom is het niet begrijpelijk, dat er winkeliers zijn, die zeggen: “wij blijven open, wat er ook gebeurt.” En deze week zijn velen hunner tevreden geweest, ongeacht de bekeuringen. In de meeste buurten neemt hun aantal nog toe. Onze organisatie neemt het standpunt in, dat zij ieder het recht ontzegt, bepaalde maatregelen te nemen om een ander te beletten op fatsoenlijke en eerlijke wijze zijn brood te verdienen.” Verder wees de heer Levisson er nog op, dat het sluiten der winkels na 8 uur van veel invloed is geweest op de handel. Tegenover een omzet tijdens de vier maanden, dat de winkels dicht waren en het open zijn der winkels, gedurende zes weken, staat een vermeerdering van omzet van 250% in hoofdzaak betrekking hebbende op gerookte viswaren (haring verwekt tot bokking). “En wat wilt u nu bereiken?” “De winkeliers voelen zich nu opgelucht, want er waren bij ons bestuur reeds aanvragen van winkeliers ingekomen tot faillissement. Wij hebben dit tegengehouden. De oplossing zou zijn, dat de opheffingsbevoegdheid weder in ere wordt hersteld. Dan dient er een commissie van advies benoemd te worden uit voor- en tegenstanders der winkelsluiting, die de aanvragen der winkeliers, om open te blijven, zal onderzoeken, en een lijst zal samenstellen van de consumptieartikelen, welke verkocht mogen worden. Het betreft hier, zo besloot de zegsman, bonafide winkeliers, die graag tot 1 uur ’s-Middags dicht blijven, als ze maar ’s-Avonds open mogen zijn. Hoe het nu verder lopen zal, is nog een vraagteken.”[30] De acties leidden tot aandacht van de nationale pers tot in Nederlands-Indië aan toe. Toch wordt het wetsvoorstel voor de winkelsluitingswet aangenomen in de Tweede Kamer. De zaak ligt nu bij de Eerste Kamer.

In de zomer van 1930 wordt in de grote zaal van de Haagse dierentuin een vergadering gehouden tegen de winkelsluitingswet van de gezamenlijke organisaties van winkeliers in koek, banket, chocolade en suikerwerken. Voorzitter is J. de Brouwer die de bijeenkomst leidt. ‘Vervolgens ving de heer J.M.J. Levisson zijn rede aan. Spreker betoogde, dat de winkeliers, die geen personeel hebben, ondergeschikt worden gemaakt aan de zaken die wel personeel in haar dienst hebben. De thans ondernomen slotactie strekt er toe, de Eerste Kamer te overtuigen van de noodzakelijkheid dat deze wet door haar dient te worden verworpen. Noch de winkeliers zelf, noch de consument heeft

behoefte aan een verplichte winkelsluiting. Het schijnt er alleen om te doen te zijn, de groot-winkelier te behoeden voor de invoering van een tweeploegenstelsel voor zijn personeel. Spreker keurt af, dat de winkeliers, die een godsdienst belijden, welke een andere dag dan de Zondag als heiligingsdag voorschrijft, gedwongen worden een groot deel van die Zondag hun zaken gesloten te houden. De schuld, dat het bestaan kan, dat zoveel duizenden geplaagd worden met maatregelen, die hun broodwinning, hun vrijheid benadelen, komt voor een belangrijk deel neer op die velen, die te laat hebben begrepen, dat zij zich moesten organiseren vóór dat hun belangen in de knel waren gebracht. Spreker komt tot de conclusie, dat er geen enkele aanleiding is om, ter wille van personeelsbelangen een winkelsluitingswet in het Staatsblad te brengen en dat een winkelsluitingswet evenzeer uit oogpunt van godsdienstvrijheid moet worden gelaakt.” Daarna volgen nog twee andere sprekers.

‘Aan het einde van de vergadering wordt een motie aangenomen, waarin, onder betoog, dat een winkelsluitingswet overbodig en voor het winkeliersbedrijf zeer nadelig is, een beroep op de eerste Kamer wordt gedaan om deze wet niet aan te nemen, doch te verwerpen.’[31]

In februari 1925 besluit de Amsterdamse winkeliersvereniging o.l.v. voorzitter Levisson, om een onderzoek in te stellen naar de openingstijden van de winkeliers die vóór de winkelsluiting waren. Een 50-tal leden van zijn vereniging doorkruisten de stad Ruim 150 overtredingen van clandestiene verkoop werden onder de voorstanders van de winkelsluiting opgemerkt. Levisson merkt op dat veel van de clandestien geopende winkels aangesloten zijn bij de Algemene Winkeliersvereniging en bij de Sigarenwinkeliers, die vóór de nieuwe winkelsluitingswet zijn. Levisson toonde hiermee aan dat deze verenigingen helemaal niet het mandaat kunnen hebben om voor de nieuwe winkelsluitingsverordening te stemmen.[32]

 

In maart 1925 wanneer de Vereniging van Amsterdamsche winkeliers naar aanleiding van de bekende sluitingskwestie een vergadering houdt, vertelt de heer Levisson dat hij in Den Haag overleg gevoerd heeft met hoge ambtenaren van de departementen van Binnenlandse Zaken en van Arbeid. Hieruit kwam naar voren dat er nog geen beslissing genomen is. Ook was Levisson gebleken dat men in Den Haag over de zaak op veel punten onjuist was voorgelicht en dat men blijkbaar niet wist, dat de verordening de ondergang van velen betekent.

Verder wordt er besloten om af te zien van demonstratief optreden, maar alle peilen te richten op het individueel bewerken van raadsleden over de onhoudbaarheid en onbillijkheid van de verordening.

Afgesproken wordt ook dat leden die het absoluut niet zonder avondverkoop kunnen stellen en daarom willen openblijven, in de hoop dat de rechterlijke macht het beroep op overmacht zal aanvaarden, zal dit slechts kunnen doen, als hij uit de boeken inderdaad kan aantonen, dat overmacht aanwezig is. Dit om verdere clandestien overtredingen van afgelopen week te voorkomen. [33]

In 1937 speelt de winkelsluitingswet opnieuw op. In twee ingezonden brieven stelt voorzitter Israël Levisson dat kleine winkeliers sinds de winkelverordening van 12 jaar geleden, een ontelbaar aantal bekeuringen, regen en kou heeft moeten trotseren door over het hekje te verkopen. Dit alleen al is het praktische bewijs dat de winkeliers in consumptieartikelen niet buiten de avondverkoop kunnen. Integendeel, het is voor hen een economische behoefte en zal dat blijven.

Een andere reden voor de Bond om tegen het voorstel van gemeenteraadslid Weiss te ageren is, dat er oneerlijke concurrentie ontstaat tussen zaken met winkelhouders die om 8 uur sluiten en de zaken zonder winkelhouders die later mogen sluiten. Israël Levisson schrijft als voorzitter van de Amsterdamse winkeliersvereniging, wederom een ingezonden brief aan de krant, waarin hij stelt dat grote zaken met winkelhouders helemaal de economische behoefte niet voelen om ’s-avonds open te zijn. Het zijn de kleine winkels zonder winkelhouder die de economische noodzaak voelen om ’s-avonds langer open te blijven.[34]  

In 1935 wordt Israël voorzitter van een nieuwe organisatie van Amsterdamsche broodbakkers: de Amsterdamsche Broodbakkers-Patroons Centrale (A.B.P.C.). De bedoeling is dat iedere broodbakker van deze organisatie lid kan worden. De stad is verdeeld in 5 afdelingen, terwijl een Centraal Bestuur de algemene leiding heeft. Medebestuursleden zijn A. Staarink, L.B. Illeken, N.J. van der Braak, J.L. Schaeffer en W.J. Thomas. [35]

Kandidaat Middenstandsblok

In januari 1931 manoeuvreerde de zoon van Israël zijn auto tussen een groepje A.J.C.-ers die er liepen te marcheren met twee vlaggen. Een AJC-er sprong op de auto en zag dat het Israël en zijn zoon was, maar het lukte de AJC-er niet om de auto tot staan te brengen. Een politieagent die de auto achterna snelde op z’n fiets vroeg aan Israël waarom hij door reed? “Ik zag niet dat het een troep was”, antwoordde Israël verbaasd. De agent maakte proces verbaal op. Ook wist de AJC-er L. Overste uit de Vrolikstraat 323 in zijn klaagbrief in de krant te melden, dat hij wist dat Israël al jaren kandidaat was van het Middenstandsblok en zogenaamd opkwam voor de minderbedeelden. [36] In 1927 staan er maar liefst 172 namen op de kandidatenlijst voor het Middenstandsblok; waaronder ook de variété artiest Louis Davids.[37]

De zoon van Israël die aan het stuur zit, kan het niet over zijn kant laten gaan en schrijft een reactie naar de krant. Er was geen sprake van brutaliteit of haat. Meneer Overste geeft de feiten volkomen onjuist weer. Het was slechts een groepje van 8 à 10 man en ik had ‘behoorlijk signaal’ gegeven. Mijn vader had hier trouwens niks mee te maken, dus ik begrijp niet waarom mijn vaders zaak er bij gehaald moet worden, waar toch een aantal arbeiders werkzaam is, georganiseerd in de moderne Bakkersgezellenbond? Deze arbeiders zijn partijgenoten van de heer Overste en als mijn vader zich strijdig zou gedragen met de belangen van de arbeiders dan zou de Bond hem wel weten te vinden![38]

 

[1] Mozes Levy Levisson (*Amsterdam, 4-10-1844) en Saartje Helmstadt (*Amsterdam 11-xx-1859).

[2] Later Roeterstraat 40 (ca. 1880), Zwanenburgerstraat 26 (ca. 1880), Valckenierstraat 53 (in 1885), Zwanenburgerstraat 28 (ca. 1885)

[3] Frederika Hilfman is de dochter van Eizor Treitel Monassorvitsch Hilfman en Geertruida Breslauer

[4] Centraal blad der Israëlieten, 3-4-1903 (ook in 1901) en 6-4-1900.

[5] Maasbode 16-6-1905, Faillissementen.

[6]Het Nieuws van de Dag, 24-6-1905, Vernietigd Faillissement.

[7] Centraal Blad der Israëlieten, 22-3-1907, advertentie J.M.I. Levisson.

[8] Nieuw Israëlitisch Weekblad (NIW), 27-11-1908.

[9] NIW, 8-4-1910 en 15-4-1910.

[10] De Courant, 5-10-1911,

[11] De Courant, 5-10-1911, De winkelsluiting.

[12] Het Volk, 10-10-1911.

[13] Alg Handelsblad, 24-1-1912.

[14] Het nieuws van de dag, 23-1-1912.

[15] Algemeen Handelsblad, 6-2-1912, Stadsnieuws, de winkelsluiting

[16] De Nederlander, 25-3-1912, Gedwongen winkelsluiting en Kleine Courant, 25-3-1912, Rechtswezen, de verordening op de winkelsluiting te Amsterdam.

[17] Algemeen Handelsblad, 6-5-1916, Overtreding van het wittebroodverbod.

[18] De Standaard, 25-10-1916, Overtreding der broodvoorschriften.

[19] .Het Volk, 8-1-1921, Overtreding broodvoorschriften.

[20] NIW, 27-10-1933, advertentie

[21] NIW, 21-3-1919, Dringende bede om hulp.

[22] Het Vaderland, 13-5-1936, Dreigende bakkersstaking te Amsterdam en De Standaard 13-5-1936, Het dreigend bakkersconflict, bestuurder Joodsche patroonsvereniging tegen loonsverlaging.

[23] De Tribune, 15-5-1936, De actie van de bakkersgezellen, Firma Levisson tegen loonsverlaging.

[24] www.joodsmonument.nl/ Rosalie de Zoete (*Hilversum 6-7-1973, Auschwitz, 29-10-1942). Kwam op 14-10-1942 aan in Westerbork. Op 26-10-1942 op transport naar Auschwitz.

[25] Storm (SS-blad), 4-12-1942, Gek maar nog zoo gek niet!

[26] Prof.Dr. Mart (M.J.) van Lieburg, emeritus hoogleraar medische geschiedenis, in email 1-2-2021

[27] Deli Courant, 30-12-1920, Tegen wettelijke winkelsluiting.

[28] (red.) A. Weiss, gemeenteraadslid namens het Middenstandsblok

[29] Algemeen Handelsblad, 24-11-1923, Voorstel Weiss.

[30] De Locomotief, 27-2-1925, De Amsterdamsche winkelsluiting

[31] De Locomotief, 16-7-1930, Actie tegen de winkelsluiting, vergadering in den Haagschen Dierentuin.

[32] Gooi- en Eemlander, 14-2-1925, De actie tegen de winkelsluiting

[33] Deli Courant, 21-3-1925, De winkelsluiting actie

[34] Alg Handelsblad, 28-11-1923, Het voorstel Weiss.

[35] Christelijk Dagblad voor Nederland, De Amsterdammer, 12-2-1935, Nieuwe Bakkerspatroons organisaties

[36] Het Volk, 10-1-1931, Brutaliteit of haat?

[37] Het Volk, 13-4-1927, Amsterdam, de a.s. raadsverkiezingen.

[38] Het Volk, 12-1-1931, Verweer.