Zoon Isidor Klausner (*Berlijn 1-7-1921) vertrok vanuit Den Haag op 29-10-1941 met zijn vriend Henri S. Goudstikker naar Zwitserland met het plan om daarna door te reizen naar Engeland. Hij arriveerde in Zwitserland op 30-11-1941 met nog 2 jonge Engelandvaarders Alfred Frank en Alexander Schwartz. Hij meldde zich op 31-12-1941 aan bij de militaire attaché in Bern om dienst te nemen bij de Nederlandse strijdkrachten in Engeland. Na ruggenspraak met de Nederlandse regering te Londen werd zijn aanbod aanvaard, ondanks dat hij staatloos was. Na in diverse arbeidskampen verbleven te hebben, o.a. Murrimoos, Locarno, Cossonay, Les Verrières kon hij begin november 1943 uit Zwitserland vertrekken. Hij werd echter te Cerbère bij de Frans-Spaanse grens op 27-11-1943 door Duitse grenspolitie gearresteerd tezamen met nog enkele andere Engelandvaarders. Via Drancy, het Franse Westerbork, werd hij op 17-12-1943 (convooi nr 63) naar Auschwitz gedeporteerd. Hij werd geselecteerd voor dwangarbeid in A-Monowitz tot de evacuatie in januari 1945. Vandaar naar Buchenwald en vervolgens naar nog twee werkkampen, Langenstein-Halberstadt en Magdeburg. Daarna volgde de bevrijding. Uiteindelijk terug in Nederland bleek zijn vader Kallmann te zijn vermoord, doch zijn moeder, broer en zus hadden de oorlog overleefd. Hij huwde te Rotterdam in 1948 Hanna Lea Franken en vertrok in 1950 met haar naar Israel. Daar werden drie kinderen geboren.
Isidor is anders dan gesteld niet door de Zwitsers het land uitgezet (gerefouleerd), was daar ook niet getrouwd en had daar ook geen twee kinderen. Hij werd tijdens zijn verblijf in Zwitserland en ook ná de oorlog erkend als Engelandvaarder door de militaire attaché generaal A.G. van Tricht.