Verhaal

Het Servies

Hilsum - Rooselaar

Het Hilsum-Rooselaar servies

Het servies

Ik opende de vele verhuisdozen. Haalde kopje voor kopje te voorschijn. Bord voor bord. Een koffiepot, een juskom, een soepterrine. Waar moest ik het allemaal plaatsen? Moest allemaal worden afgestoft. Kasten kopen? Vitrines? Nokvol, je huis. Mijn moeder was op leeftijd gekomen en had naar het verpleeghuis moeten verhuizen. Daarom was het servies, van generatie op generatie, ledorwador, bij mij terechtgekomen.

Er van gaan eten? Konden die blauwe en goudkleurige randjes die op ieder serviesstuk stonden, wel in de magnetron? Het kon ook niet in de afwasmachine. Dan zou het blauw worden uitgewist, de vergulde initialen. Had het dáártoe de oorlog soms doorstaan?

Bewaren? Wat moest ik ermee? Wegdoen? Geen optie.
Ik besloot het servies maar in de opgestapelde dozen in mijn 
bergingshok te laten zitten. Net zoals de tafelkleden en het witte bedlaken waarop, geborduurd, eveneens de initialen ‘HR’ stonden afgebeeld. Die grote doeken lagen opgevouwen in mijn kledingkast te liggen. Beperkten daar de ruimte voor mijn T-shirts.

In de daarop volgende jaren haalde ik het servies voor slechts twee gelegenheden uit de dozen. De eerste gelegenheid was, toen ik een paar gasten te eten had. Omdat ik het opeens vervelend vond dat ik niet genoeg ‘fatsoenlijke’ borden had; laat staan, schalen. Ik had een huishouden van Jan Steen en kon met mijn eigen rommeltje van verschillende en bovendien versleten borden deze mensen niet op een aardige manier ontvangen; zo vond ik opeens. Zo aten we die avond van enkele borden van het grote servies. Daarbij had ik op twee schalen van het servies lasagne geserveerd. Met de keuze tussen de varianten ‘met gehakt’ en ‘végé’. De tweede gelegenheid was, toen ik had bedacht om een lunch voor al mijn vriendinnen te willen geven. Voor mijn verjaardag. Alles nu végé, maar niettemin voldeed het voedsel op het servies tijdens de beide gelegenheden niet aan de spijswetten. Een beetje trots vertelde ik aan mijn vriendinnen hoe oud het servies was: uit 1856. Dat ik het vandaag een feestelijk moment vond om ervan te eten. Daar zaten mijn vriendinnen dan. Bang om een bordje te breken.

Dat zou mijn moeder nooit hebben gedaan met het servies. Het had tot in de tachtiger jaren bij haar ouders gestaan, mijn opa en oma. Tegen de wand stond daar een buffet met enkele kleine stukjes van het servies erop uitgestald. Of had daar wat anders op gestaan? Daar had ik als kind totaal geen belangstelling voor gehad. Er stond gewoon iets ouwbolligs op dat buffet: ‘hoort hier bij opa en oma’. Dus nee, misschien had er geen enkel stuk van het servies in de huiskamer van mijn opa en oma gestaan. In ieder geval moest het servies of anders het overgrote deel van de hele verzameling, achteraf bezien, in het bergingshok van mijn opa en oma gestald hebben gestaan. In verhuisdozen. Net zoals dat nu bij mij het geval was.

Eén van de objecten bij mijn opa en oma die wèl indruk op me hadden gemaakt, was de schets van de liggende naakte vrouw die bij hen aan de muur in de gang hing. Het gezicht was in schaduwen gehuld. Het lichaam des te duidelijker weergeven. Daarvan dacht ik dat het oma in haar jonge jaren was en ik gniffelde daarover met mijn zusje uit plaatsvervangende schaamte dat oma daar zo te kijk hing. De erotiek en de vervelende kleuren vond ik fascinerend en eng. Pas veel later begreep ik dat een anonieme oosterse schone het model moest zijn geweest voor de tekenaar. Dat die vrouw helemaal niets met mijn oma te maken had gehad.

Een ander object in de gang dat mij weliswaar niet interesseerde maar dat onmiskenbaar aanwezig was, was de barometer. Die gaf me een gemengd gevoel van vertrouwdheid en van onmacht.
Mijn opa had iedere morgen een kennelijk belangrijk ritueel:
Hoe stond de barometer? Tijdens de bestudering vroeg Opa mij dan met belangwekkende nadruk op de eerste lettergreep van het woord: “Weet je wat een Bárometer is?” En dan gaf hij zelf meteen het antwoord: “Een Bárometer meet de luchtdruk.” Of hij kon, in een werkelijke afwachting van mijn antwoord, aan mij vragen: “Weet je wat een Bárometer is?” En dan deed ik een gooi: “Daar zie je op wat voor weer we krijgen?”.
En dat vond mijn opa dan mooi van mij.
Ik begreep alleen totaal niet hoe het ding werkte en ook niet hoe je hem moest aflezen. Ik zag slechts een onbegrijpelijke wirwar van allemaal rondjes en cijfertjes en wijzertjes. Zelfs al probeerde mijn opa mij uit te leggen wat je daaraan zou moeten kunnen zien; al die cijfers en wijzers waren een chaos voor mij; en nu, een halve eeuw later, - die barometer was al lang geleden verdwenen nadat ie weer en wind voorgoed tot stilstand leek te hebben gebracht - mocht iemand me nog altijd de bedoeling daarvan uitleggen.

Mijn moeder, hoe dan ook, zou op het servies nooit zomaar een lunch of een dineetje gepresenteerd hebben. Zij had, nadat mijn opa en oma in de tachtiger- en negentiger jaren waren overleden en toen het grote servies aan mijn moeder was nagelaten, het in kastjes en vitrines in haar huiskamer opgesteld. Als sier-servies. Daar werd niet van gegeten. Mijn moeder kéék ernaar. Het was van haar grootouders uit Den Haag geweest, vertelde zij vaak. Daar in Den Haag had zij het altijd gezien. Zij, haar broertje en hun vele neefjes en nichtjes hadden allemaal heel veel van deze lieve grootouders gehouden. Zou het servies bij deze grootouders eveneens voor de sier langs de muren opgesteld hebben gestaan en hadden de kinderen de stukken telkens als een vanzelfsprekend decor bij hun grootouders gezien, terwijl ze spelletjes deden en met hun voeten op het parket dansten? Of was er, al die keren dat de vele familieleden bij deze dierbare grootouders bijeen kwamen, van gegeten en gedronken? Door al die volwassenen, door al die kinderen; de vrolijke uren bij de grootouders in glans erop verstild.

Veel stukken van het vroegere geheel waren bewaard gebleven; maar ook ontbraken er vele aan het servies en vertoonden enkele van de bewaard gebleven stukken breuklijnen of een barst. Mijn moeder hield van het servies, met zijn bittergouden rand en al.

Op 15 mei 1940 was het een stralend zonnige dag geweest. Mijn moeder en haar broertje waren met hun ouders van Rotterdam naar Den Haag gereden. In Rotterdam was de vorige dag het centrum plat gebombardeerd. Ze hadden alsmaar geen telefonisch contact met mijn moeder’s grootouders in Den Haag kunnen krijgen. De ouders gingen het huis van de grootouders binnen. De kinderen moesten achterin de auto blijven wachten. Verslagen waren de ouders naar buiten gekomen. Binnen waren de grootouders aangetroffen, niet meer in leven.

Ik wist van mijn moeder welke andere nabije familieleden het daarna ook niet hadden gehaald. Toch had ik onze familie, vanwege de onderling goed onderhouden contacten, altijd als een ‘best’ grote familie beschouwd. Maar ik begreep pas veel later, toen mijn moeder al enige tijd niet meer in leven was, hoe groot de familie vóór de oorlog moest zijn geweest. “Wel drie keer zo groot” had mijn nicht mij onlangs gezegd. Een dierbare oom van mijn moeder was niet- Joods geweest. Híj moest het zijn geweest die het servies op de één of andere manier had weten op te slaan. Híj was het ook geweest die mijn moeder’s ouderlijk gezin dringend had gewaarschuwd om te vluchten: “Jullie moeten nú weg.”

In 1856 moest het servies als een schitterend cadeau aan het bruidspaar Reintje R. en Louis H. zijn aangeboden. Voor de uitzet. Op ieder stukje van het servies een goudkleurig monogram: een verstrengelde H en R, de initialen van hun achternamen. Bij deze Reintje en Louis en hun grote, kinderrijke gezin zal dit servies niet voor de sier hebben gepronkt. De stukken zullen allemaal zijn gebruikt. Op grote tafels zijn gezet. Voor het ontbijt, de soep, de vis. Zo zal het servies Reintje en Louis en hun vele kinderen van dienst zijn geweest. Hoe geassimileerd ‘burgerlijk’- Hollands leefden zij? Hoe Hollands Joods?

Het werd herfst 2022. Ik had het servies nog eens goed onder ogen genomen omdat ik er een bestemming voor zocht. Ik pakte een schaal, zag de twee voor mij bekende letters erop. Maar wáren het wel de twee initialen, zoals ik me zo goed herinnerde dat mijn moeder dat altijd had gezegd? Ik haalde het bedlaken en de tafelkleden uit de kledingkast tevoorschijn om de op stof geborduurde letters met de goudkleurige letters op het porcelein te kunnen vergelijken. Op de stof van het bedlaken en de tafelkleden stonden in een ronde, duidelijke stijl de H en de R onmiskenbaar naast elkaar geborduurd. Op het servies zag ik eigenlijk alleen maar één initiaal. Een rechte letter H, uit één stuk. Met allemaal krullen eromheen die zich als klimop om de H wikkelden. Vormden die klimop nou de R om de letter H heen of waren het gewoon krullen? Opeens bekropen me vragen. Ik had altijd begrepen dat het servies van Louis en Reintje H.R. was geweest. Mijn moeder had altijd, wanneer zij over het servies sprak, hun beider achternamen ‘H.R.’ in één adem genoemd. Mijn moeder’s grootmoeder was één van de vele kinderen van Louis en Reintje geweest. Was dit servies misschien níet vanuit de nalatenschap van Reintje en Louis bij mijn moeder’s grootmoeder terechtgekomen? Had ik dat verkeerd begrepen? Kwam het servies misschien pas uit 1901, als een huwelijks geschenk voor de bruiloft van mijn moeder’s grootouders zèlf? Maar dat kon niet, want dan zou het monogram niet uit de initialen H.R. of H. hebben bestaan maar zou het initiaal van mijn moeder’s grootvader er op hebben gestaan. Dus of het monogram nu een ‘RH’ voorstelde of een enkele ‘H’ met krullen eromheen, het servies moest gewoonweg eerst van het bruidspaar Louis H. en Reintje R. zijn geweest. Uit 1856. En daarna was het nagelaten aan mijn moeder’s grootmoeder. Alleen...het servies zag er wèl nogal modern uit. Hadden mijn moeder’s grootouders het servies later nog aangevuld in de loop van hun huwelijk, in 1910, - ‘20 of - ‘30?

Dat kon mijn moeder altijd zeggen over van alles, met een geamuseerde verwondering in haar stem. Ze had het ook over het servies gezegd: "Modern voor zijn tijd". Voor wèlke tijd? Mijn moeder was er niet meer, ik kon het haar niet meer vragen.
Ik wist alleen heel zeker dat mijn moeder me dikwijls had verteld dat zij het servies bij haar dierbare grootouders in Den Haag had zien staan. En dat het servies haar altijd herinnerde aan deze lieve mensen die de oorlog niet hadden overleefd.

Wat wist ik verder van al die voorbije levens. Hoe weinig weergalm nog bij mij van de vervlogen verhalen. Over mijn moeder’s grootouders was al wat ik nog wist, dat mijn moeder en ook mijn ooms mij altijd hadden gezegd hoe lief zij voor de kleinkinderen waren geweest. Verder had ik mijn eigen leven geleid. Waren verhalen als recitatieven langs me heen gegleden. Was later van zolders, kelders en kasten de geschiedenis in brokken naar me toegerold. Materile gezellen van leven, van Joods leven, van geassimileerd Joods leven. Wegdoen: Geen optie. Wat moest ik ermee doen? Misschien de beeltenis bewaren? Als stilleven?
Ja, dán kon ik de dozen sluiten.

Februari 2023, Ellen van ’t Water © Foto: Roos de Bolster.