Esther en Rosa Ritmeester waren tweelingzussen. Beiden werden geboren op 17 Augustus 1918 in Amsterdam als dochters van Jechiël Ritmeester en Elisabeth Brandon. Beide zussen woonden nog thuis bij hun ouders in de Lepelstraat 2, 2e etage, waren niet getrouwd en werkten beiden als naaister/lingerienaaister. Zij hadden nog een ouder zus Rachel en drie broers, t.w. Isaac, David en Philip. In 1920 was er nog een broertje David geboren, maar die overleed al weer een maand na zijn geboorte.
Samen met hun broer Isaac, moesten zij zich op 19 Juli 1942 gereed houden voor transport naar Westerbork vanaf het Amsterdamse Centraal Station. De trein zou die nacht om 02.16 u vertrekken. Maar om onbekende redenen werden Rosa en Ester Ritmeester op het laatste moment van die transportlijst geschrapt en konden weer naar huis terugkeren.
Maar op 10 Februari 1943, nog geen maand nadat het concentratiekamp Vught geopend was maar nog wél moest worden afgebouwd, werden de zussen Esther en Rosa Ritmeester opgepakt en afgevoerd naar dat nieuwe kamp bij ’s-Hertogenbosch, waar zij tewerkgesteld werden als naaister bij het bedrijf Elion. In kamp Vught verbleven zij in barak 34A en werden pas op 15 November 1943 in een direct transport vanuit Vught naar Auschwitz gedeporteerd.
Uit het na-oorlogse onderzoek van het Nederlandse Rode Kruis over o.a. de deportatie-transporten naar Auschwitz in 1943, waaronder ook het transport van Vught naar Auschwitz van 15 November 1943, bleek uit de conclusies, dat alle tot het transport van 15 November 1943 behorend hebbende vrouwen en kinderen, tenzij individueel anders bekend is, worden geacht te zijn overleden te Auschwitz-Birkenau niet eerder dan 1 Januari 1944 en uiterlijk 31 Januari 1944.
Daarbij in acht nemend dat getuigenverklaringen eensluidend meldden, dat reeds in de eerste weken van het verblijf te Auschwitz, tijdens de "quarantaine", een zeer groot aantal vrouwen aan typhus, dysenterie en andere ziekten is overleden. Na de "quarantaine" en de vele selecties, werden heel enkele overgebleven vrouwen in Auschwitz-Birkenau tewerkgesteld waarbij van enkele van deze vrouwen mogelijk nog het tijdstip van overlijden individueel kon worden vastgesteld.
De precieze datum in Januari, waarop de kinderen, en de vrouwen, die kinderen bij zich hadden, voor de gaskamers zijn geselecteerd, valt niet te bepalen. Verder blijkt uit verklaringen, dat slechts 5 met name bekende vrouwen de selecties van Januari 1944 hebben overleefd. De conclusie derhalve moet zijn, dat alle andere vrouwen, en ook de kinderen, uiterlijk 31 Januari 1944 als gevolg van ziekte, uitputting, vergassing of anderszins waren overleden.
Omdat de exacte datum van overlijden van Esther en Rosa Ritmeester niet bekend is hebben de Nederlandse Autoriteiten na de oorlog vastgesteld en geconcludeerd, mede op basis van het bovenstaande, dat Esther en Rosa Ritmeester na 15 Januari 1944 niet meer in leven konden zijn. De gemeente Amsterdam kreeg toen opdracht voor beiden aktes van overlijden op te maken, waarin is vastgelegd dat zowel Rosa Ritmeester als Esther Ritmeester op 15 Januari 1944 in Auschwitz zijn overleden.
Bronnen o.a. het Stadsarchief Amsterdam, gezinskaarten van Jechiël Ritmeester (1887); archiefkaarten van Esther Ritmeester en Rosa Ritmeester; het archief van de Joodse Raad, registratiekaarten van Esther Ritmeester en Rosa Ritmeester; het archief van het Rode Kruis, transportlijst van 19 Juli 1942 Amsterdam-Westerbork met Isaac, Esther en Rosa Ritmeester; website ITS Arolson/kampkaarten Vught van Esther en Rosa Ritmeester; de publicatie van het Nederlandse Rode Kruis Auschwitz IV van October 1953/deportatietransporten 1943/transport 15 November 1943; de Wikipedia website Jodentransporten vanuit Nederland.nl/transport 15-11-1943 en de overlijdensaktes voor Rosa: uit het Amsterdamse A-registerd 94-folio 101verso akte 598 van 22 Februari 1952 en voor Esther uit het A-register 94-folio 101 akte 597 van 22 Februari 1952.