CATO (TOOS) COHEN en haar familie.
*19-06-1890 Assen/ #16-01-1972 Assen.
Toen Cato getrouwd was met Joseph Kersse (geboren 1893) en in Gent woonde, kreeg ze soms een Asser Courant van huis. Op een witte rand van de krant zag ze in haar vaders handschrift het woord “aleban” staan. Ze dacht, wat is dat voor een mesjogge geval. De krant werd bewaard tot ze met haar eerste kind Rosa (*1920) op vakantie ging naar Assen. ’s Avonds pakte ze de krant en vroeg haar moeder (Sara Engers): “mamme, wat is een aleban?”
Sara vertelde het volgende:
Max (broer van Cato) was met Cor Honsbeek (collega en vriend tot de laatste dag) in Assen voor een lang weekeinde met verlof. Het begon over schrijven. Sara was flink bij de pinken en las en schreef als de beste. Bernhart (man van Sara) niet! Zo geleerd als zijn vader Mozes Meijer Cohen (Rapoport) (1815-1890) was, zo slecht was Bernhart in lezen en schrijven, maar hij wilde dat beslist niet weten.
Max zei tegen hem: “als je een woord goed kunt schrijven, krijg je van mij een paar sigaren, pappe”.”Zeg maar op jong” antwoordde Bernhart. Moos gaf het woord halsband op. Bernhart dacht en dacht nog eens, zoog op de potloodpunt en zei “kold kunsie Max” en schreef op de krant “aleban”. “Geweldig pappe” zei Max en gaf zijn vader drie dikke sigaren. Trots als een pauw ging Bernhart naar zijn zoon Frits in de slagerij aan de Groningerstraat. Sara en haar kinderen hebben hierover vertederd gelachen en lieten Bernhart in zijn waarde, dat hij nu kon schrijven zonder fouten. Lezen ging ook met horten en stoten. Tijdens de mobilisatie (1914-1918) las hij de krant en riep ineens “Sara, d’r is geen vetnood meer” (alles was in deze tijd schaars en veel was er alleen op bonnen te krijgen, zo ook vlees en vet).
Sara dacht, wat is dat nou weer, keek in de krant en zei “Bernhart, mien kerel, je leest ’t verkeerd”. Er stond iets over een vennootschap in de krant in een grote annonce met opschrift “geen vennoot meer”.
Bernhart hing vaak over het hekje achter het huis en riep “Roekoekoe, roekoekoe,” tegen de duiven van de achterbuurman. Sara zei ”Bernhart, heb je niks anders te doen dan noar die rotdoev’n te koer’n? Straks komen die dakschieters ook ons “dak en plaatsje bevuul’n”. Toen hij weer “roekoekoe” riep, antwoordden enkele duiven.
Cato zei toen: “pappe, weet je wel wat die doef zee: old jeudegie, old jeudegie”.
Hij was gelijk genezen van zijn “gekoer”.
Sara en Bernhart hadden een zeer goede klant aan de Beilerstraat, dominee Schurink. Die hoorde van Sara dat dochter To (Cato) zo goed kon leren op de lagere school. Hij vroeg wat ze dan met To van plan waren. Sara zei: “t wichie wil zo graag schooljuffrouw worden, maar het kan niet vanwege de centen en ik wil ook geen scheve ogen hebben van de andere kinder. Freerk (Frits) helpt mien man in de slagerij, Froukje helpt mij in de huusholding en onze Talie werkt op de pettenfabriek. Dan zal d’r eerst over gepraat moet worden met allemoal”. En er werd over het “nakomertje” gepraat. En ze waren het er allemaal over eens, dat hun kleine zussie de kans moest hebben verder te leren.
En zo ging To naar de Normaalschool op kosten van domie Schurink van haar 12e. tot haar 17e. jaar Toen een jaar als kwekeling voor diverse klassen in Assen. Op haar 18e jaar schooljuffrouw in Bareveld bij Gieten. In de avonduren nog leren.Na een jaar de “hoofdakte”, “Acte Nuttige Handwerken” en de “Acte Vrije Orde- Oefeningen” (een soort gymnastiek op het schoolplein). In 1909 vertrok “juf Cohen” naar Muntendam, het oord van de families Slok en Knor, messentrekkers, die alles en iedereen terroriseerden. Een kind van Slot zat bij To in de klas, was eens erg brutaal en moest voor straf in de hoek staan. De volgende dag stond vrouw Slok de juf op te wachten bij het schoolhek. “A’j mien kind nog eens straft, krab ik ie de oog’n uut met mien haorspeld” zei vrouw Slot. Cato zei: “begun dan moar direct” en hield haar gezicht dicht bij vrouw Slok. Die was helemaal overdonderd en zei:”zo’n juf he’k nog nooit metmoakt. Helegoar niet benauwd veur me”.
In 1911 vertrok de juf naar “Olle Smilde” (Hoogersmilde) naar een driemanschooltje. Daar bleef ze vele jaren, reisde eerst met de snik op en neer. Ze moest hiervoor om 6 uur ’s ochtends de deur uit om op tijd voor de klas te staan en was na 4 uur ’s middags weer drie uur onderweg. Na vier jaar ging de stoomtram rijden naar Smilde. ’s Winters met de stoomtram en ’s zomers met de fiets die mamme en pappe voor haar kochten. Tot de burgervader van Smilde zei “Juffr. Cohen u verdient uw salaris in Smilde en het gemeentebestuur wil, dat u hier komt wonen” en zo “emigreerde” Cato van Assen naar Smilde, kwam in huis bij de familie Klok, kruidenierszaak, naast het schooltje. Ze werd lid van het Dorpshuis, zangvereniging en toneelvereniging. Alide Klok, dochter des huizes, had een mooie altstem en “wol zo geerne es ’n Frans lietie zingen”. To schreef een Frans chanson helemaal fonetisch op en Alide was de ster van de avond.
Hoe vaak To zich heeft verloofd, weet ik niet precies. Toen ze 18 was, leerde ze Karel van Hoos kennen die tweemaal zo oud was. Hij logeerde in Hotel Somers (nu Thomas Bazar) en was ingenieur, werkzaam bij oliebron Ploesti in Hongarije. In Assen zeiden ze :”To goat met een getrouwde olle kerel”. To trok alles na over Karel, die vrijgezel was. Ze verloofden zich: hij weer naar Hongarije en de liefde knapte af. Na jaren (1956) werden we gewaar, dat Karel van Hoos aan de Bakenbergseweg in Arnhem woonde en een groot bedrijf had aan de Koningsstraat. Rosa ging eerst naar binnen en vroeg of meneer van Hoos aanwezig was. Dat was hij en op zijn vraag, waarmee hij van dienst kon zijn, antwoordde Rosa “buiten staat iemand die U vroeger heel goed kende”. Van Hoos naar buiten, keek Cato aan en zei: “God Toosje dat we elkaar nu nog terugzien”, waarop To zei: “je was vroeger veel groter je bent gekrompen”. Karel zei: “je bent geen steek veranderd. Ik heb nog altijd een foto van je, toen we pas verloofd waren”. We hebben met zijn drietjes in de Rijnstraat koffie gedronken.
Cato had eens veertien dagen in Den Haag gelogeerd bij haar broer Max. Ze leerde een vriend van hem kennen in “Het Vergulde Scheepje”, een soort stamkroeg, Toen ze weer in Assen terugkwam, hield ze steeds haar handschoenen aan, waarop Sara ze: “ wat is ’t kind, he’j last van kolle vingers?”. To trok haar handschoenen uit en zei: “Mamme, ik ben weer verloofd, met Leen de Vogel, een vriend van Max. Die had een borrel op en zei: “Leen vrij met mijn zuster” en zo kwam het. “In veertien doag’n tied?”, zei Sara. “”t zal me benieuwen hoe lang dat nou weer stand hold”. Na acht weken was ’t weer uit.
Hetzelfde gebeurde, toen ze in Amsterdam logeerde. Weer verloofd, weer uit. In Smilde was ze verloofd met ene Wim Dormaar, toen ze het uitmaakte viel hij flauw.
Toen kwam Joseph Kersse plm. 1917 (tijdens de 1e. Wereldoorlog) in het leven van Cato. Joseph was geïnterneerd in de kazerne in Assen (Johan Willem Friso kazerne). Hij zag Cato elke dag langsfietsen als ze naar haar werk ging in Smilde en heeft haar eens aangesproken en gevraagd of ze met hem uit wilde.
Joseph was een mooie, maar zeer jaloerse Belg, die een concurrent in de liefde eens nagezeten heeft in Assen aan de Vaart. Deze persoon vloog een schip op in zijn angst. Kersse kreeg hem te pakken en als de schipper niet tussenbeiden was gekomen, had hij niet meer geleefd.
.
Toen zijn jaloezie hem weer eens parten ging spelen, kneep hij er tussenuit met zijn boezemvriend en nog twee andere Belgen. Bij Maastricht de grens over door bezet België, waar twee werden neergeknald. Joseph en Alphonse wisten de haven van Oostende te bereiken, kwamen via een vissersboot in Dover aan en moesten gelijk weer naar Calais om weer te vechten. Hij schreef To dat hij weer aan de strijd zou deelnemen en dat hij omgaand een brief verwachtte. Die kwam, met de mededeling dat ze er niets meer in zag en vrij wilde zijn. Hij schreef een brief met daarin een gedicht “La Vase Brisee” dat eindigde in ’t Hollands: ”raak hem niet meer aan, hij is finaal gebroken”. Toen is hij uit de loopgraven geklommen, nam een sigaret, streek een lucifer aan en direct werd hij weer aan de benen naar beneden getrokken, want de Duitse kogels vlogen ze om de oren. Elke Belgische geïnterneerde had in Holland een zgn. oorlogsmoeder. Die van Kersse was de vrouw van een militaire arts. Daar had hij z’n nood geklaagd en ze liet Toosje komen. Heeft op haar ingepraat, tot Toos beloofde Joseph weer te schrijven. Die dolgelukkig, beloofde haar na de oorlog te zullen halen. Die oorlog eindigde op 11 november 1918. Niets gehoord van Joseph. To kreeg kennis aan Hillebrand Kostering, opzichter bij gemeentewerken. Al snel werd er verloofd, het kwam in februari 1919 zelfs tot een ondertrouw.
In maart 1919 stond Bernhart met enkele kennissen te praten, toen iemand de handen voor zijn ogen deed en zei: “papa, raad’ne keer wie ik ben”.
Bernhart hoefde niet te raden en omarmde hem en zei “god, mien jong, ik ben bliede da’j d’r heelhuuds bint uutkom’n”. Op de vraag van Joseph waar zijn Toosje was, zei Bernhart “blief jij nog ev’n buut’n dan zal ik To zachies veurberied’n.”
Bernhart naar binnen waar To met Hillebrand zat. Bernhart zei: “Kind, To, er staat iemand buut’n die terugkomen is”.
To verbleekte en zij zei toen tegen Hillebrand : “dat is Joseph” en “ik kan hem niet laten gaan en “t is beter dat jij gaat”. Nebbisj, die is toen gaan stotteren en is er nooit meer vanaf gekomen.
In mei 1919 werd er al getrouwd in Assen. Toen de kwestie: Gent. Nee, zei To, ik kan niet zo ver van mama en papa vandaan. Zij weer voor de klas in Smilde, hij als huisman. In het dorpshuis leerde hij de jongens tapdansen. Na een half jaar had hij er schoon genoeg van, stelde zich in verbinding met architectenbureau van Driessen en Clocke aan de Coupure te Gent waar hij al had gewerkt. En waar hij tot zijn vreugde weer kon komen. Toen werd To voor het blok gezet: mee naar Gent of alleen (zwanger van Rosa) in Smilde te blijven. Met lood in de schoenen ging ze uiteindelijk mee. Ze kwamen bij zijn mama in huis, waar ook zijn zus Maria nog woonde.
Toen Rosa al was geboren, kwam hij plots zijn dienstmakker Alphonse van Gansbeke op de Koornmarkt tegen. “He, Sjeef hebt gij nog wel eens wat gehoord van Tooske uit Holland?” Waarop het jaloerse menneke zei: “nooit meer wat van gehoord. Laten we maar een pint pakken.“
Geen maand later wandelde Toos met haar baby in de wagen en zag aan de overkant van de Veldstraat Alphonse lopen. Ze riep hem en hij stond met open mond haar ongelovig aan te kijken.”Tooske, hoe kom de gij in Gent.”zei hij. Haar antwoord was dat zij sinds mei 1919 met Joseph was getrouwd. “Met Sjeef, hoe kan dat. Sjeef zei me dat hij nooit meer iets van je gehoord had”. Nou, het bewijs was in de kinderwagen aanwezig.
Het heeft wel gedaverd in huize Kersse die avond. Temeer, omdat Alphonse in Assen vaak met Joseph meeging naar de Paul Krugerstraat. Alphonse was verzot op Frouk, maar die moest niets van hem weten.
Joseph is in 1923 (toen Cato zwanger was van haar tweede kind) gestorven aan een longaandoening, die hij tijdens de oorlog had opgelopen. Toen het sein “veilig” te vroeg werd gegeven, kroop hij net als vele anderen uit de loopgraven. Hij deed zijn gasmasker af waardoor hij gifgassen in zijn longen kreeg.
Hij werd in Gent begraven op het “militaire veld van eer”. Cato heeft een tijd als oorlogsweduwe in het zwart gelopen.
Een tijd later ontmoette Cato een weduwnaar met twee zoons (Klaas, Jos en Arie Beers). Hij was beroepsmilitair in Assen. De baby van Cato (Joseph jr.) was inmiddels geboren. Zij traden in het huwelijk en zijn tot aan de dood van Klaas in 1953 getrouwd gebleven.
(fcr): Haar huwelijk met deze niet-Joodse man heeft haar en haar beide kinderen Rosa en Joseph door de oorlog geholpen. Ze heeft nog wel een tijd met de ster gelopen. Die kon ze echter kwijtraken door te verklaren dat ze niet vruchtbaar meer was.
Hiervoor moest zij in 1943 per trein van Assen naar Amsterdam waar ze in de Joodsche Invalide aan de Achtergracht onderzocht/ondervraagd werd door een nazi-arts. Het tv-programma Zembla zond daarover een documentaire uit in 1998. De naam van Cato komt daarin voor. Deze video is in het bezit van fcr).
Cato is in januari 1972 op 81-jarige leeftijd in Assen overleden en naast haar man Klaas begraven op de Boskamp in Assen (fcr: graven zijn nog in takt).
(De urn met de as van haar zoon Joseph Kersse jr. werd in 2009 in de graven van Cato en Klaas bijgezet.)