16 Siwan, 6-6-36,
Tante Bertha, oom Izak, geachte familieschaar,
Nu wij hier zijn alle bij elkaar,
Wil ik U eenige schetsjes geven
Van bruid en bruidegom's vroeger leven.
Tante Bertha, de jongste van de vier
Mocht doen, waarin zij had het meeste plezier:
Leeren les na les
Om zoo te worden onderwijzeres.
Haar examen deed zij met glans
En zij maakte dan ook onmiddellijk kans,
Te worden geplaatst in Dwingelo,
Maar dat was voor haar maar zoo, zoo:
Zoo ver van haar Moeder af,
Was wel een groote straf!
Toen er een plaats in Beilen vaceerde,
Zij het dan ook dάάr probeerde.En ja wel, het geluk was met haar mee:
Met deze baan was zij best tevree!
Zij kon n.l. vaak haar ouders verrassen,
Ja, ging zelfs loopend op Sjabbes naar Assen!
Na schooltijd leered zij Saal schrijven en lezen.
Die mocht bij zijn zusje maar wat graag wezen!
Mama Kats en zij waren dike vrinden,
Die elkaar in Groningen nog weten te vinden.
Van Beilen dan trok zij naar Kloosterveen
Om tenslotte naar Assent e gaan, naar ik meen.
Een was er, die haar niet wenschte hier!
Ik geloof haast: het was Trijn Plezier!
Toen tante Bertha op de borden toekeek,
Zei ze: Bint ze jou niet helder genogt, leg ze op de bleek!!! (kopjes en
De kinderen op school echter wist zij aan zich te binden,
Die konden het met "onze" juf heel goed vinden!
- - -
Toen oom Izak was 16 jaar,
Was hij voor de meisjes al klaar.
Op de kermis gaf hij de eerste zoen,
Efrum mag zoo iets nu nog niet doen!!!
Oom Izak was thuis de eenige zoon – zooals bekend.
Toch werd hij door zijn lieve zusters niet verwend.
In Roden woonde hij met haar
Poetste schoenen, de pompstraat, zette koffie en thee – kortom, zijn huishoudlessen kreeg hij daar.
Ook bij de jongelui werd hij genoemd:
't Fanfarie-korps werd door hem beroemd.
Toen nog zijn tante Betje
Bezorgde hij menig pretje.
Dat hij haar fietsen leered,
Was iets, wat zij zeer waardeerde!
Later kwam echter aan het licht,
Dat het gebeurde om een ander wicht.
Om met haar in kennis te geraken
Wilde hij graag met een fiets aan de hand de tocht Roden-Assen vice versa maken!
En zoo dorst oom Izak het tenslotte te wagen
Tante Bertha tot zijn vrouw te vragen.
Toen zij hem antwoordde, dat zij niet was zoo sterk,
Zei hij: ik neem je niet voor het werk!
Een meid, melk en eier kun je je permitteeren,
Daartegen kon tante Bertha toch niet redeneeren.
Zoo werd hun nestje in Roden gebouwd
En na 25 jaar heft het hun nog niet berouwd.
Tante Bertha was niet alleen flink in zaken,
Doch wist zich ook anders verdienstelijk te maken.
Zieken bracht zij troost, een vriendelijk word,
Zoodat haar naam nog wordt gehoord.
Toen zij voor "ons Jonk's" studie daar ging vandaan,
Liet men haar slechts noode gaan.
Ook zij beide waren aan het dorp gehecht,
Doch inde stad waren ze ook gauw terecht.
Hier toch heft men het Joodsche leven.
Dat kon Roden hun niet zoo geven.
Lezingen,vergaderingen over Palestina …
Al is zij dood-moe: tante Bertha zegt: ik ga.
Graag was zij met oom Ger naar Erets gegaan,
Wat helaas de dokter niet heft toegestaan.
Maar zij heft zich vast voorgenomen
Om – zoodra Efrum door 't examen is gekomen
Met hem de reis te maken (zonder den dokter te berichten)
Om dan fijn in Rischon-le-Zion een kippenfokkerij te stichten.
Maar – zoover zijn we thans nog niet.
De reis is nog in 't verschiet.
Echter ook de plichten in Galoeth
Doen zij zooals 't moet.
Naar Sjoel trekken zij reeds heel vroeg heen.
Zeer dikwijls zijn ze er no. één.
Toen ere en gosen-thouro moest wordenbenoemd
Werd oom Izak vanzelfsprekend door ieder als candidaat genoemd.
Al woonden ze nog niet lang hier – ieder toch kende reeds dat paar!
Het is dat, wat steeds zoo innig gearmd loopt met elkaar!
Efrum, dat weet U allen zeker,
Wordt heel spoedig apotheker.
Dan heeft Vierssen niet meer de klandizie
Want Efrum geeft vast nog meer provisie!
Hij zal zeker kunnen bestaan
Als allen, voor wie oom Izak nu iets meeneemt, dan naar hem gaan!
Op de Zionisten kan hij ook vast rekenen,
Want in Metsoedath heft hij veel te beteekenen.
De "revue" is niet heel lang geweest
Maar U maakte e rook niet van een feest.
Dat komt eerst over 25 jaren,
Dan zijt Gij immers het gouden paar.
Mogen wij allen dan weer tezamen zijn,
Dat hoop ik van harte: Wenoumar omijn!