Julius Meijer (Aalsmeer, 24 juli 1850) trouwde op 15 september 1889 in Assendelft met Rebecca Hofstede (Assendelft, 22-2-1862), dochter van de joodse slager aldaar. Het echtpaar gaat begin jaren negentig in de gemeente Sloten bij Amsterdam wonen en opent er een runderslagerij. Op een gegeven moment betrekken ze het pand Dorpsstraat A 183. Het gaat na een tijdje goed genoeg om er in Jugendstil-letters op marmerglas het opschrift 'Vleesschouwerij J. Meijer' boven te zetten. Vanaf 1921 maakt Sloten deel uit van de gemeente Amsterdam en krijgt runderslagerij J. Meijer het adres Sloterweg 1233. Daar is het winkelopschrift nog te zien.
Er komen drie kinderen: Maurits (‘Mous’) Mozes (20-11-1892), Elisabeth Johanna (4-4-1895) en Liepman Gerardus (13-3-1900). Liepman neemt na het overlijden van moeder (1924) en vader (1927) met zijn oudere broer Maurits de slagerij over. Hij gaat in 1928 bij zijn zus en haar man Maarten Kars wonen, aan de Akerdijk 66 in Lijnden. Als Elisabeth in verwachting is van een dochter, Mary Rebecca, verhuist Liepman naar Haarlem.
In 1932 wordt slagerij L.G. Meijer verkocht aan Jacques Koning uit Ransdorp. Elisabeth verhuist begin 1933 met haar gezin naar Amsterdam. Liepman, wiens naam nog tot 1935-1936 voorkomt in de Amsterdamse beroepengids als 'vleeschhouwer' wordt taxichauffeur. Hij wordt in zomer of najaar 1942 weggehaald uit de rustige Leidschestraat in Haarlem en komt voor het eind van het jaar om het leven.