Meijer van Kleeff vlucht in 1938 met zijn gezin vanuit Berlijn naar Nederland.
Hij vestigt zich op de Lorentzkade 4 in de Leidse Professorenwijk. Als de Duitsers Nederland bezetten blijft hij in eerste instantie buiten schot omdat hij gemengd gehuwd was met een Duitse vrouw. Ergens in 1943 verzorgt hij voor zijn eveneens joodse neef Nathan Kornalijnslijper een onderduikadres bij zijn buurman
Dhr. Witte van Lorentzkade 1.
Nathan wordt bij een controle aan huis verraden en net als Dhr. Witte op
16 augustus 1943 opgepakt. Vermoedelijk wordt na verhoor duidelijk dat Meijer het onderduikadres heeft verzorgt en wordt hiervoor gezocht. Na een nacht in de biechtstoel van de Petruskerk in Leiden ondergedoken te hebben gezeten, wordt Meijer op 17 augustus aan het eind van de middag thuis gearresteerd en ingesloten op het Leidse Politiebureau aan de Zonneveldstraat.
Op 19 augustus 1943 worden zij alledrie verplaatst naar het Politiebureau Haagsche Veer in Rotterdam om van daaruit naar Kamp Vught te worden overgeplaatst. Van hieruit stuurt Meijer zijn vrouw en kinderen meerdere brieven die bewaard zijn gebleven.
Na 2 maanden in Vught te hebben doorgebracht wordt Meijer samen met zijn neef Nathan op 15 november 1943 op transport gezet naar het concentratiekamp Auschwitz-Birkenau in Polen. Vanuit dit kamp stuurt Meijer op 13 januari 1944 nog een brief aan zijn vrouw en kinderen. Dit is tegelijk ook zijn laatste brief geweest, want beiden zijn vlak daarna volgens de officiële berichtgeving op 31-1-1944 omgekomen.
Zijn vrouw en kinderen hebben allen de oorlog overleefd.