Max Nebig
Nebig werd op zondag 23 februari opgepakt. Na de oorlog verklaarde hij daarover: “Ook ik heb gezien dat de Grünen een kring vormden en een willekeurig joods slachtoffer uitzochten, dat in de kring moest kruipen, waarna hij als een speelbal van de ene naar de andere kant werd gegooid.” Nebig werd door kamparts Eysele in Buchenwald voor een medisch experiment geselecteerd: hij kreeg een nutteloze maagoperatie. Na de operatie beval Eysele om hem een dodelijk injectie toe te dienen. Maar een kapo, een gevangene die als een soort bewaker boven de andere gevangenen stond, gaf hem een injectie met water en voerde Nebig af naar de barak waar de TBC-patiënten lagen, een barak waar Eysele niet durfde te komen. Daar leefde Nebig als onderduiker tot 1945. Hij is de enige van de groep mannen die de oorlog overleefde (verhaal afkomstig uit: E. Kogon, Der SS-staat, pag 157).
Isaac Kleerekoper
Isaac Kleerekoper was de zoon van Samson en Berta Vega. Zij dreven Lunchroom I.M. Vega in de Jodenbreestraat. Isaac kwam uit een socialistisch gezin waar sommige joodse gebruiken nog gehandhaafd werden. Hij werd bijvoorbeeld wel bar mitswa. Isaac volgde eerst een opleiding tot meubelmaker en daarna tot diamantbewerker maar hij haakte bij beide opleidingen snel af. Tramconducteur lag hem meer. De dagelijkse ritten op lijn 6 of 11 bevielen hem wel. Rond zijn twintigste verloofde hij zich met Engel Cohen.
Isaac was een van de joden die zich in de knokploegen hadden georganiseerd om tegenwicht te bieden aan de NSB op straat. Toen de razzia van 22 februari plaatsvond, ging hij de straat op om zich bij zijn knokploeg aan te sluiten. Hij kwam niet meer thuis. Isaac overleed op zijn 23e in Mauthausen. Zijn ouders en zus werden vermoord in Auschwitz. Engel Cohen overleefde de oorlog (verhaal afkomstig uit: E. Dominicus, Mauthausen, een gedenkboek, pag. 82).
Siegfried Goudeket
Siegfried Goudeket werd op 10 februari 1920 in Amsterdam geboren als enig kind van Isaäc Goudeket en Sara Noot. De familie Goudeket woonde in de Majubastraat 8 II in Amsterdam-Oost. Siegfried was lid van het AJC, de jeugdbeweging van de SDAP. Tijdens de razzia op 22 en 23 februari 1941 rond het Jonas Daniël Meijerplein is hij gearresteerd. We kennen Siegfried Goudeket nog omdat zijn vader het voor zijn nagedachtenis opnam. Hij had het doodsbericht van zijn zoon uit Buchenwald gekregen maar liet het daar niet bij zitten: hij eiste de urn met zijn zoons as op. Bovendien protesteerde hij tegen het feit dat zijn zoon ‘mosaisch’ (een ouderwetse benaming voor “joods”) genoemd werd, terwijl Siegfried niet religieus was. Onder scherpe terechtwijzingen kreeg Siegfrieds vader tenslotte de urn toegestuurd: zijn protest werd een “Unverschämtheit” genoemd. Zijn as werd bijgezet in het crematorium Westerveld (verhaal afkomstig uit: J. Presser, Ondergang: De vervolging en verdelging van het Nederlandse Jodendom 1940-1945, pag. 89).
Onbekende man
Op een van de foto's van de razzia is een onbekende man te zien, die wordt opgejaagd door Duitse soldaten. Willem Wilmink schreef een gedicht over hem:
Van die razzia's zijn foto's
Jonas Daniël Meijerplein
waar de Duitse militairen
joden aan het treiteren zijn
Een bange man met keurige
schoenen
lange jas en vlinderdas
wordt over het plein gedreven
of het daar een veemarkt was
Kijk, daar staan drie Duitse
soldaten
met een spottend lachje bij
en daar kijkt een vierde Duitser
misschien toch beschaamd, opzij
Stel je voor je zag die foto
van de man met vlinderdas
en je zou opeens ontdekken
dat het je eigen vader was
Soms moet ik er ook aan denken
hoe het die andere zoon vergaat
die ontdekte, kijk mijn vader
is die lachende soldaat