Velen ondernamen pogingen om aan de deportaties te ontsnappen, maar het was natuurlijk uitermate moeilijk te bedenken welke strategie de beste kans op redding bood - als men al een keuze had. De meesten kozen eerst voor een 'papieren weg' en probeerden op een lijst te komen waardoor ze om een of andere reden (joodse afkomst niet geheel zeker; op de wachtlijst voor een uitreisvisum in ruil voor geld, goud of diamanten etc.) niet op transport hoefden. Sommige lijsten werden min of meer te goeder trouw gemaakt, anderen werden door de opstellers ervan alleen voor zelfverrijking gebruikt.
Een kleine groep - hun aantal wordt geschat op 1800 tot 2700 mensen - slaagde erin te vluchten. De vluchtweg was lang en gevaarlijk: overzee naar Engeland of over land naar Spanje en Zwitserland. Tot deze vluchtelingen behoorden onder andere de Palestina pioniers die onder leiding van Joop Westerweel de grens over vluchtten. Zowel joodse als niet-joodse verzetsgroepen waren actief bij het helpen van joodse vluchtelingen.
Sommigen konden van de lange wachttijden in de Hollandsche Schouwburg gebruik maken om - via tussenkomst van anderen - te vluchten. Baby's en kleine kinderen verbleven niet in de Schouwburg maar in een crèche tegenover de Schouwburg. Die crèche werd minder goed bewaakt en zo zijn een aantal baby's uit deze crèche gesmokkeld en door leden van verzetsgroepen naar onderduikadressen gebracht. Walter Süskind, een Duits-joodse vluchteling die in de Schouwburg voor de Expositur werkte, heeft hierbij een grote rol gespeeld.
Uiteindelijk was onderduik voor velen de laatste hoop op redding, maar het vinden van onderduikadressen was bijzonder moeilijk. Wie betrapt werd op het verbergen van joden liep zelf gevaar gedeporteerd te worden, daarom waren maar weinig mensen bereid dit te doen. Bovendien kwam er veel meer bij kijken dan alleen een onderduikadres. Wie onderdook moest een vals persoonsbewijs hebben en er moesten bonkaarten en geld komen om de onderduikers van voedsel te voorzien. Verschillende verzetsgroepen waren actief bij de ondersteuning van onderduikers. Vooral in het Noorden van Nederland waren veel onderduikadressen, maar ook in Zuid-Limburg en elders in het land waren mensen bereid joden onderdak te bieden. Soms bood een familie onderdak aan verschillende joodse onderduikers. Heel bekend is de gereformeerde familie Boogaard in Nieuw-Vennep die zo’n 200 joden hielp onder te duiken. Uiteindelijk zijn er zo'n 24.000 tot 25.000 joden ondergedoken, waarvan 4.000 kinderen. Daarvan hebben 16.000 tot 17.000 mensen de oorlog overleefd.