Het artikel in De Joodsche Prins is geschreven ter gelegenheid van de 70ste verjaardag van de heer Samuel Houthakker (1842 – 1920). Samuel Houthakker is het hoofd van de school in het Jongensweeshuis. Vanwege deze heugelijke gebeurtenis was het de fotograaf (Herman Kisch) toegestaan enige foto's te maken van deze 'overoude stichting'.
De stichting is al opgericht in 1738 en zit sinds 1865 in het huidige gebouw (het administratieadres is Zwanenburgerstraat 20, het weeshuis zelf staat aan de Amstel 21, daar waar nu de Stopera staat). Sinds de oprichting heeft deze inrichting aan zeer veel ouderlozen steun en toevlucht geboden. De schrijver van het artikel heeft enige cijfers uit het boekjaar 1910-1911 opgezocht. Daaruit blijkt dat de uitgaven ƒ 34.000,- bedroegen, daar tegenover staan aan inkomsten de contributies van ƒ 8.000,- en aan vaste inkomsten (niet nader gespecificeerd) ƒ 14.000,-. Daarnaast moeten de inkomsten uit zogenaamde overige baten worden aangevuld.
Vervolgens is er en zeer lang citaat uit het jaarverslag over genoemd boekjaar. De secretaris is redelijk tevreden gezien de huidige situatie, maar er kan nog veel verbeterd worden. Het streven is namelijk om de opvoeding, de opleiding van de wezen naar een hoger peil te brengen, zowel op godsdienstig als op maatschappelijk gebied. Daarvoor zijn meer financiële middelen nodig. Zaak is het om meer contribuanten te werven. Bij, of beter gezegd in de buurt van het artikel staat een aantal foto’s van het weeshuis.
Genoemde S. Houthakker is overigens Samuel Houthakker (19 september1842 – 08 november 1920). Op 17-jarige leeftijd begint hij als onderwijzer in Utrecht. Op 22-jarige jonge leerkracht begint hij als onderwijzer om later hoofdonderwijzer en hoofd van het weeshuis te worden. Nadien wordt hij ook nog honorair regent van het weeshuis (bron: Joods Biografisch Woordenboek).
Op de eerste foto staat de heer Houthakker, iets rechts van hem een portret van Dr. J.H. Dünner. Daarvoor heeft de directrice van de school gezorgd, mejuffrouw A(ngelique) Franco.
Op de tweede foto een afbeelding van de synagoge tijdens het Minchagebed. Voor de hechal (of Ark, kast in de synagoge met de Torarollen) staat de heer M. Roos, de chazzan (voorzanger) van het weeshuis. Op de Biema (of Bima is het spreekgestoelte) staat de heer A. Wol. Tijdens dit gebed werd gebeden voor de zielenheil van de overledenen die de stichting financieel ondersteund hebben.
Een derde foto geeft een beeld van de eetzaal terwijl de verpleegden de middagmaal nuttigen. De eetzaal dient jammer genoeg ook als speelzaal. Gebrek aan ruimte is daarvan de oorzaak. Dit geeft de schrijver tegelijk de mogelijkheid om te pleiten voor een ruimer gebouw waar de zo nodige speel-, eet- en recreatiezalen een eigen plek krijgen.
Tenslotte nog een vierde foto van ‘de frisse en hygiënische’ slaapzaal. Toch ook hier nog een opmerking, want het zou beter zijn als de bedden wat wijder uit elkaar zouden staan. Maar: "plaatsruimte verbiedt zulks".
Een paar maanden later is er opnieuw een kort artikel over het jongensweeshuis in De Joodsche Prins (van 19 december 1912, blz. 149). Dat gaat over een initiatief ‘van oudere verpleegden’:
De Vereniging T. O.V. (Tot Ons Vermaak)
Het zal omstreeks 1910 zijn geweest dat in Amsterdam een vereniging werd opgericht door de oudere verpleegden in het ‘Nederlandsch Israëlitisch Jongensweeshuis’. Er zou behoefte zijn 'aan bevordering van beschaafde ontspanning voor de verpleegden'. Het initiatief is gekomen van de heer A.G. Lissauer en hij vond een positief gehoor bij de Regenten en de directrice mej. A. Franco (= Angelique Franco). Ook het programmeren van feesten werd ter hand genomen. Zo werd op zondag 15 december 1912 in het Ned. Isr. Jongensweeshuis een feest georganiseerd. Aanvankelijk was het bedoeld als een chanoeka feest, maar door het overlijden van de heer Jacques D. Lioni (hij was jarenlang penningmeester van het weeshuis) werd het uitgesteld naar deze datum.
Op de avond werden twee toneelstukjes opgevoerd: 'Kolnidrei' (naar het Russisch) van S. Kesnig (waarschijnlijk moet het H(ijman) Kesnig zijn, deze is journalist en literator en daarnaast ook toneelschrijver) en 'Papa geeft permissie'. Het eerste stukje werd voorafgegaan door een prachtige vioolsolo van de heer Kinsbergen (hij zit op de foto hierboven) en had veel succes. Het tweede stukje had een meer vrolijk karakter, er werd dan ook hartelijk gelachen. De dames dilettanten kregen een mooie bos bloemen aangeboden.
Tot slot
Het artikel heeft een m.i. apart slot. In het artikel wordt aangegeven dat er een brief wordt voorgelezen van de heer Lioni. De heer Lioni 'die door bekende reden niet aanwezig kon zijn', de heer Lioni is namelijk overleden. Waarschijnlijk gaat het om een oudere brief of een brief die hij kort voor zijn overlijden heeft geschreven. het kan natuurlijk ook dat er sprake is van een jongere heer Lioni, maar dat wordt niet aangegeven. In ieder geval doet de heer Lioni de oproep om toch vooral te denken aan het werven van vaste donateurs, iets waar de heren Regenten weinig voor voelden. Uit bovenstaande blijkt dat de redactie van De Joodsche Prins niet goed op de hoogte is.
De overledene is J.D. Lioni, de brief die wordt voorgelezen betreft zijn zoon: A. Lioni (aldus het NIW van 20 december 1912). Een klein onderzoekje in deze maakt duidelijk dat het gaat om Jacques D. Lioni en zijn zoon Alfred Lioni. Alfred Lioni zal net als zijn vader regent (zelfs voorzitter) worden bij het jongensweeshuis. Hij is daarmee de derde generatie aangezien ook zijn grootvader al regent was.