Inleiding
Elisabeth de Bruin, een jonge Joodse vrouw, wordt herdacht in de Hofkerk in de Linnaeushof. Hoe kan het dat een Joodse vrouw in een Katholieke Kerk wordt herdacht?
Elisabeth heeft in een tijdsbestek van nog geen tien dagen zich laten dopen en twee testamenten laten ‘opmaken’. De eerste is van 10 mei 1940, de tweede van 17 mei 1940. Haar doop vond plaats op de 9e mei van 1940 in de Kerk van de Heilige Martelaren van Gorcum te Amsterdam (verder: de Hofkerk). Deze kerk is samen met de Kerk van de Heilige Joannes Evangelist (Den Bosch) erfgenaam van Elisabeth.
Onderstaand verhaal is mede mogelijk gemaakt door het archief van de Hofkerk. Er is een dikke map met veel materiaal betreffende de afhandeling van haar nalatenschap. Het openbare dossier bevindt zich in het Stadsarchief Amsterdam, inventarisnummer 1031 – 240. Daarnaast heb ik de nodige hulp gehad van de Parochie van de Hofkerk en van het Kenniscentrum Westerbork.
Wie was deze jonge vrouw?
Elisabeth de Bruin is geboren op 15 augustus van 1907. Zij is de oudste dochter van Markus de Bruin (van beroep: Blikslager) en Mietje Ketellapper, beiden Joods.
Uit de archiefkaart van Elisabeth blijkt dat zij gewerkt heeft als mannequin. Waar en voor wie zij heeft gewerkt is onbekend.
Haar laatst bekende adres in Amsterdam is Pascalstraat 7 huis. Na de oorlog, per 19 januari 1948, is dit het woonadres van haar broer Nathan (geboren in 1918). Dat haar broer hier komt te wonen, is bijzonder. Waarom dit bijzonder is, zal uit het hierna volgende blijken. Voor en tijdens de oorlog woonde het gezin De Bruin vanaf 9 juni 1931 in de Buys Ballotstraat 5. Voordien woonde het gezin in de Vrolikstraat 351, één hoog.
Elisabeth woont vanaf september 1931 niet meer bij haar ouders. Zo heeft ze vanaf 18 september 1930 gewoond op het Van Borssenburgplein 1 huis (hoek Amstelkade). Uit de woningkaart blijkt dat zij vanuit de Vrolikstraat 351 is gekomen.
In september 1931 verhuist zij naar de Pascalstraat 7. Elisabeth en haar familie wonen na 1931 op zeer korte afstand van elkaar.
Over de periode 1931 – 1940 is weinig bekend. Het enige dat bekend is, is dat zij een aantal woningen heeft aangekocht. Zo kocht zij in 1931 een woning in de Pascalstraat. Inderdaad, op nummer 7, haar woonadres. Twee jaar later koopt zij drie panden in Diemen, aan de Hartveldseweg.
Wat niet helemaal zeker is, is wanneer zij de portretfotoheeft laten maken die bovenaan dit verhaal staat. Wel bekend is dat de foto gemaakt is door één van de meest gerenommeerde fotografen van Amsterdam: Godfried de Groot. Van Godfried de Groot bestaat zelfs een uitvoerige biografie, zie: Biografie Godfried de Groot.
9 Mei 1940, de doop van Elisabeth de Bruin
In de meidagen van 1940 gaat Elisabeth over naar de Katholieke Kerk. Op 9 mei 1940 wordt zij gedoopt door de toenmalige pastoor Zoetmulder van de Hofkerk in de Linnaeushof. De Hofkerk bevindt zich op korte afstand van haar woning in de Pascalstraat. Volgens de gegevens die ik via de Hofkerk heb gekregen, wilde zij bij ‘haar vrienden horen’. De Katholieken waren haar vrienden.
Wilde Elisabeth inderdaad bij haar vrienden horen en Katholiek worden? De Hofkerk is daar in ieder geval duidelijk over. Elisabeth heeft bewust gekozen voor het Katholieke geloof. Zij maken dit bijvoorbeeld duidelijk in een brief van 3 augustus 1951 (deze brief komt later nog aan de orde) gericht aan de Raad voor het Rechtsherstel. Zij schrijven dat Elisabeth in haar testament van 17 mei 1940 heeft laten opnemen dat zij begraven wil worden op de Rooms-katholieke begraafplaats ‘Buitenveldert’. De uitvaart zou moeten geschieden vanuit de Hofkerk en wel ‘op de wijze als door haar met den Pastoor dier Kerk werd bepaald’. Verder wordt vastgelegd dat er door de haar genoemd erfgenamen, twee kerken, een redelijk bedrag besteed moest worden aan het lezen van heilige missen voor haar zielenrust.
Over haar bekering wordt tot ruim na 1945 gediscussieerd. In het dossier dat bij het Stadsarchief Amsterdam ligt, zit ook een brief van een notaris Peek. De brief is gedateerd op 15 januari 1952.
Deze notaris meldt dat hij een betrouwbare getuige heeft, die kan getuigen over de oprechtheid van Elisabeth om Katholiek te worden. Deze mejuffrouw Roovers heeft de ‘erflaatster’ namelijk gedurende ongeveer twee jaar onderricht gegeven om Katholiek te worden. Zij kan en wil getuigen in het Paleis van Justitie te Den Bosch.
Notaris Peek heeft nog een getuige, de opzichter van de Begraafplaats Buitenveldert. Helaas is deze verhinderd omdat op de dag van de rechtszitting zijn moeder wordt begraven. Hij is bereid om op een latere datum een verklaring af te leggen.
Aanvulling Frits Slicht
De keuze die zij heeft gemaakt, maakte voor de Duitse rassenwetten niets uit. Zij was en bleef Joods met al haar Joodse voorouders. Dat zij een identiteitskaart zou hebben zonder J kan alleen als het gaat om een vervalst persoonsbewijs. Met zo’n persoonsbewijs en met haar bijna oer-Hollandse naam zou zij toch wel veilig moeten zijn?
Haar Joodse familie
Elisabeth heeft haar Joodse familie, haar ouders en haar broers, niet verloochend. Zij heeft hen altijd gesteund en geholpen waar kon. Zeker nadat haar vader bij de eersten hoort die naar Duitsland wordt afgevoerd. Om te werken, werd gezegd, maar hij wordt al in september 1942 in Auschwitz vermoord.
Misschien dankzij haar contacten bij de Katholieke Kerk heeft ze een onderduik weten te regelen voor haar moeder en haar broers. Of is het mogelijk dat haar relatie met de bankier Karel van Lanschot daarbij een rol heeft gespeeld (zie verder)?
Want er gaat een gerucht dat zij een verhouding zou hebben met deze rijke bankier uit Den Bosch. Wat is hiervan waar?
In mei 1941 verhuist Elisabeth naar Elst en gaat wonen aan de Rijksweg, nummer 65. Inmiddels staat zij net als haar familie geregistreerd als Joods. Ook zij krijgt een eigen kaart, opgemaakt door De Joodse Raad van Amsterdam (verkregen via het Joods Historisch Museum). Op deze kaart wordt vermeld dat zij is ‘opgehaald’ van de Zuthpensestraatweg 42 in Ellecom. Volgens de informatie die ik via de Hofkerk heb mogen ontvangen, is zij verraden door een katholieke man. Het leverde hem een paar rijksdaalders op. Elisabeth zou zijn overgebracht naar de gevangenis in Arnhem. Pogingen om haar vrij te krijgen mislukten. Een pastoor uit Elden (toen een klein dorp, tegenwoordig deel uitmakend van Arnhem-Zuid) heeft het niet aangedurfd om een formulier te ondertekenen dat zij half Joods – half Rooms zou zijn.
De moeder van Elisabeth en haar broer Nathan hebben bij haar in Elden ondergedoken gezeten, in welke periode is onbekend.
Dankzij de bronnen van het Herinneringscentrum Westerbork weet ik dat dit rond maart 1943 moet hebben plaatsgevonden:
“Zij zou naar Ellecom zijn gestuurd (Frits - de “SS-schule Avegoor”). Ze had de status van strafgeval. Ellecom was een opleidingskamp voor de SS. We weten dat hier in 1942 een grote groep Joden is ondergebracht. Ze stonden bloot aan de willekeur van de SS (zie www.Joodse werkkampen.nl) het verbaasd niets dat ook daarna Joden naar Ellecom zijn gestuurd en daar als ‘personeel’ hebben moeten werken. Ze is via Arnhem naar kamp Westerbork gestuurd. Allemaal strafgevallen (29 personen). In Kamp Westerbork zat zij in barak 67 (mogelijke datum van aankomst is: 2 dec. 1943). Zij is op transport gegaan op 25 januari 1944.”
Bij aankomst in Auschwitz op 28 januari 1944 is Elisabeth direct vermoord.
Twee testamenten
Daarmee is het verhaal niet af. De Hofkerk laat weten dat er een testament is van Elisabeth. Daarin heeft zij ook haar doopkerk genoemd, de Hofkerk. Dankzij deze erfenis heeft de Hofkerk een groter orgel gekregen, groter dat het kleine orgel dat in 1942 was geplaatst. Een ander deel van haar erfenis is naar de Kerk van de Heilige Joannes Evangelist in ’s Hertogenbosch in gegaan. Maar wat is de inhoud van het testament en wie was of waren de begunstigden? Na 1945 ontstaat hierover een ingewikkelde en vooral ook langdurige discussie.
Voor zover ik heb kunnen nagaan, zijn er twee testamenten! De eerste is gedateerd op 10 mei 1940, de tweede op 17 mei 1940.
In het eerste testament wordt de al eerder genoemde bankier Karel van Lanschot als enige erfgenaam benoemd, met uitsluiting van haar ouders en broers! Waarom deze Karel van Lanschot, wonende in Den Bosch?
De brief van 18 juni 1951
De naam van Karel van Lanschot wordt ook in de officiële stukken van na 1945 genoemd. Zo is er de brief van 18 juni 1951 aan de Raad voor het Rechtsherstel (Afdeling Rechtspraak). Deze brief is ondertekend door haar moeder, Mietje Ketellapper en haar twee broers: Nathan en Abraham Nathan. Zij moeten Karel van Lanschot gekend hebben, in ieder geval zijn naam. Zij kenden overigens ook zijn woonadres: Peperstraat 27, Den Bosch. Hoewel een tegenwoordig niet meer bestaand adres, woonde hier in 1930 in ieder geval een familie Van Lanschot (diverse personeelsadvertenties bewijzen dit). De Peperstraat ligt op ongeveer vier minuten lopen van de Kerk van de Heilige Joannes Evangelist (adres: Choorstraat 1). Hoe Elisabeth deze rijke bankier heeft leren kennen, is onbekend. Van Elisabeth is bekend dat zij gewerkt heeft als mannequin, misschien in deze hoedanigheid? Of zij een meer dan zakelijke relatie heeft gehad met deze bankier is mogelijk, maar niet aantoonbaar.
In de brief van 18 juni 1951 staat dat Elisabeth op 17 mei 1940 haar testament heeft gewijzigd. In de eerdere versie van 10 mei 1940 stond dat zij Karel van Lanschot tot enige erfgenaam had benoemd. Maar op de 17e mei 1940 herroept zij deze ‘uiterste wilsbeschikking’ ten gunste van twee parochies van de R-K Kerken (te weten: de Kerk van de Heilige Joannes Evangelist te ’s Hertogenbosch en de Kerk van de Heilige Martelaren van Gorcum te Amsterdam, de Hofkerk).
In de brief wordt het volgende betoogd:
“dat gemelde testamenten uitsluitend zijn opgemaakt onder de druk van de overval en de bezetting, daar genoemde Elisabeth de Bruin het zeer waarschijnlijk achtte, dat niet haar familie, die Israelieten waren en zijn, doch de vijand haar eigendommen, in hoofdzaak bestaande uit onroerende goederen, zou verkrijgen;
Dat er geen enkele andere reden is geweest waarom deze testamenten zijn opgemaakt, daar in volledige harmonie met requestranten (haar moeder en de beide broers) haar geheele leven is omgegaan, het geen ook bovendien blijkt uit het feit, dat zij gedurende de geheel bezetting, totdat zij door de vijand als Jodin is gearresteerd, het contact met requestranten heeft onderhouden en zij voor dezen, die allen ondergedoken waren, steeds levensmiddelenkaarten heeft verzorgd en requestrante sub 1 (de moeder) en requestrant sub 3 (Nathan) gedurende eenige tijd bij haar in Elden ondergedoken zijn geweest;
Dat de benoeming van gemelde Heer Van Lanschot, een vermogend bankier, slechts is geschied in de overtuiging, dat requestranten als Israelieten de dupe van de vijand zouden worden, vóórdat er eenige kans zou zijn, dat genoemde Elisabeth de Bruin zelf te eeniger tijd zou blijken Israeliete te zijn; (zij liet zich voor Roomsch Katholiek doorgaan en liep zonder ster en met een groot kruis)”
De brief is gedateerd op 15 juni 1951, zo lang speelde deze erfrechtelijke kwestie al (en zal nog enige jaren spelen). Moeder en de broers van Elisabeth willen dat het testament vernietigd wordt of op zijn minst nietig wordt verklaard.
De kerken reageren
De reactie laat niet lang op zich wachten. De beide kerken ‘verenigen zich’ en stellen in gezamenlijkheid een brief op, gericht aan de Raad voor het Rechtsherstel (Afdeling Rechtspraak). Zij maken melding van het feit dat zij kennis hebben genomen van het verzoekschrift van Mietje Ketellapper en haar twee zoons. Daarna melden zij dat zij onbekend zijn met feit dat er sprake was van een eerder testament (het testament van 10 mei 1940). Zij kennen het testament van 17 mei 1940, waarin wordt gesteld dat zij, de beide kerken, met uitsluiting van haar moeder en broers, tot enige erfgenamen zijn benoemd. Zij ontkennen verder dat dit laatste testament alleen is opgemaakt onder de druk van de Duitse inval en bezetting. Want zo stellen zij, indien dit haar reden zou zijn, dan zou ook het eerste testament haar nalatenschap veilig hebben gesteld. De ‘testering’ ten gunst van Karel van Lanschot zou voldoende zijn geweest. Ook het argument van de doop en de opgenomen wensen van Elisabeth ten aanzien van haar begrafenis en de missen die gelezen moeten worden, worden zoals eerder gezegd, genoemd.
Een brief van Elisabeth
Tussen alle stukken die zich in het in de inleiding genoemde dossier bevinden, is ook een brief van Elisabeth de Bruin opgenomen. De brief is opgenomen bij dit verhaal. Helaas is de brief niet gedateerd, maar is een duidelijke aanvulling op het testament van 17 mei 1940. Onderaan de brief is te zien dat de brief is ‘gewaarmerkt’ door de Kantonrechter te Amsterdam. De brief is met andere woorden gecontroleerd op haar ‘echtheid’. In de brief verzoekt zij beide kerken haar ouders en broers een uitkering te verstrekken uit de nalatenschap.
Waaruit bestond de nalatenschap?
De nalatenschap van Elisabeth laat zich moeilijk omschrijven. Veel van wat zij heeft nagelaten waren roerende zaken (inboedel bijvoorbeeld), of er sprake is van spaartegoeden en/of financiële waardepapieren is mij onbekend. In het dossier dat zich in het Stadsarchief bevindt heb ik geen origineel testament kunnen vinden.
Wel is er de al eerder door mij aangehaalde brief van de notaris Peek. Deze brief is gericht aan de notaris in Den Bosch, de heer Kolfschoten.
Hij schrijft dat het duidelijk moet zijn dat de familie De Bruin gepasseerd is in het eerste testament, wat helpt om het tweede testament te aanvaarden als geldend.
Daarna gaat hij in op de bezittingen van Elisabeth en hij verwijst daarbij naar de afschriften der testamenten.
Gelukkig heeft hij een aantal zaken nog eens op een rijtje gezet. Over haar bezittingen schrijft hij:
"Toen zij testeerde was zij dus 32 jaar. Zij bezat toen, behalve de in het eerste testament gelegateerde inboedel, o.m. vier huizen, waarvan één te Amsterdam, het erfpachtsperceel Pascalstrat no. 7 (Oud Watergraafsmeer), hetwelk door haar werd bewoond, en de overige drie te Diemen, op eigen grond, Hartveldseweg nos. 47, 48 en 49. Het perceel Pascalstraat was door aangekocht in 1931, voor ƒ8.000,--. De overdracht had plaats op 2 september van dat jaar. De percelen Hartveldseweg zijn door haar aangekocht in 1933, voor ƒ43.000,--. De overdracht hiervan had plaats op 11 december 1933.
De huizen Hartveldseweg zijn in de oorlogsjaren gevorderd geworden en ten slotte op last van de bezetter afgebroken. Voor deze huizen is een inschrijving in het Grootboek voor de Wederopbouw tot stand gekomen, tot een totaal bedrag van ƒ45.084,-- (ƒ9.420,-- voor de grond en ƒ31.664,-- voor de opstallen), terwijl de vordering van de Hypotheekbank in dit Grootboek is ingeschreven voor het restant, op het moment van de sloping nog ƒ17.700,-- in hoofdsom."
De vermelding van de hypotheek verwijst naar een door Elisabeth aangegane hypothecaire lening van ƒ30.000,-- (dd. 11 december 1933). De hypotheekverstrekker (de NV Nederlandsche Hyptheekbank, Veendam) heeft nog een vordering uitstaan van ƒ17.700,-- (uitgaande van het moment van ‘sloping’).
In het vervolg van de brief gaat de notaris in op de huidige (lees: 1952) rol van de moeder van Elisabeth. Zij was en is ‘bewindvoerster’ stelt hij. In deze rol is zij overgegaan tot herbouw in Diemen! Dan zou je verwachten dat het gaat om de woningen aan de Hartveldseweg. Maar nee, er wordt een andere straatnaam genoemd, de Ahrent Krijtstraat (tegenwoordig Arent Krijtstraat). Eén pand, een winkelpand, is zelfs al gereed en verhuurd. De beide andere panden zijn flathuizen, elk van drie flats en bijna gereed voor de verhuur. Notaris Peek hoopt dat de Kerkbesturen en mevrouw De Bruin tot een samenwerking kunnen komen en opteert voor een verkoop van de panden.
Ik, Frits, moet zeggen dat ik de discrepantie tussen enerzijds de Hartveldseweg en anderzijds de Ahrent Krijtstraat niet begrijp.
Dan is er ook nog het perceel Pascalstraat 7. In de oorlogsperiode is dit pand door de N.G.V. (= Niederländische Grundstückverwaltung ) verkocht voor ƒ7.500,--. Door het Bureau Rechtsherstel is het teruggekomen en inmiddels door de moeder, als bewindvoerster, verkocht aan haar zoon Nathan voor ƒ6.700,--. Zij heeft daarvoor toestemming gekregen van het Nederlandse Beheersinstituut. Zie daarvoor: De uitvoering van het Rechtsherstel
Dan nog een onverwachte laatste alinea:
"Bij handhaving van het laatste testament heeft de moeder een erfdeel (legitieme portie) van een/zesde der nalatenschap, en erven de beide parochies elk vijf/twaalfde gedeelte der nalatenschap (de a.i. erfgenamen zijn de moeder en twee broers)."
Of dit uiteindelijk ook zo is uitgevoerd?
Tot slot
Ik hoop dat ik een indruk heb kunnen geven van een deel van het leven van Elisabeth de Bruin. Volledig is het lang niet, veel is onbekend en zal dat ook blijven. Of en in hoeverre zij in volle overtuiging is overgegaan naar het Katholieke geloof bijvoorbeeld? Het lijkt zeer aannemelijk, gezien de bewijzen die hiervoor zijn genoemd. Haar Joodse familie, haar Joodse achtergrond heeft zij echter ook niet verloochend.
De doop heeft haar leven niet kunnen redden. De Duitse bezetter accepteerde deze ‘bekeringen’ (zeker deze late bekeringen) niet en Elisabeth had vier Joodse grootouders. Het leven van haar moeder en haar broers heeft zij wel kunnen redden. Zij heeft er in ieder geval een rol in gespeeld.
Triest is het natuurlijk wel dat haar ondergang is ingezet door financieel gewin van een medekatholiek. Hij heeft haar verraden voor een handvol rijksdaalders aan de Duitsers. De katholieke priester weigerde om onbekende redenen een verklaring te tekenen.
Of zij nu wel of niet een verhouding heeft gehad met Karel van Lanschot, wat maakt het eigenlijk uit. Ze moeten elkaar gekend hebben, waarom is hij anders in het eerste testament als enige begunstigde opgenomen?
De Hofkerk heeft een orgel kunnen laten maken en hier wordt zij ook herdacht. Zie hiervoor de volgende website: Orgel Nieuws
Wat de kerk in Den Bosch heeft gedaan met haar erfdeel is mij niet bekend.