Jammer. Anders dan voor Hans’ twee lotgenoten is er nog steeds geen foto van hem opgedoken. Hij blijft voorlopig zonder gezicht. Maar het registratieboek van de Leeuwarder gevangenis verrast mij met een signalement. Archivaris Otto Kuipers legt het grote, zware boek voorzichtig voor me neer… en daar staat hij, de regel helemaal bovenaan: Hans Goudsmit, ingesloten op 3 september 1944 om 11:30 uur. In de meest rechtse kolom: zijn handtekening én signalement. Daardoor weet ik nu, Hans was 1,74m. lang, had zwart haar en zwarte wenkbrauwen, donkerbruine ogen, een rond gezicht en geen baard. Achter de gedrukte woorden ‘Godsdienstige Gezindte’ staat geschreven ‘Isr.’
Dit derde deel is gebaseerd op drie bronnen uit drie verschillende archieven: het Notulenboek uit het gemeentearchief van Menameradiel; Hans’ registratiekaart van de Joodse Raad uit het archief van het Rode Kruis in Den Haag (‘JR-kaart’); en het registratieboek van de gevangenis, uit het Tresoar. Leemtes blijven, maar een deel van Hans’ levensloop tussen 1921 en 1944 is nu toch op hoofdlijnen duidelijk.
Jeugd in Amsterdam
Hans werd op 9 april 1921 in Kampen geboren. Zijn vader Simon was slager, grootvader Abraham Goudsmit eveneens. Simon was in mei 1916 in Kampen met de in Amsterdam geboren Sophia Gosler getrouwd. Hans had een oudere broer, Aby (Abraham,1917) en tien jaar jonger broertje, Asser.
In de zomer van 1923 verhuist het gezin uit Kampen naar de Oudeschans in Amsterdam. Op nummer 36 opent vader Simon zijn slagerswinkel, ‘De Kamper Vleeschhouwerij’. Aby, Hans en Asser groeien dus grotendeels op in de Jodenbuurt van Amsterdam. Zij hebben vanuit de slagerij uitzicht op het brede en druk bevaren water van de Oudeschans.
Aby viert zijn bar mitzwa in juni 1930, Hans op sjabbatochtend 17 maart 1934. Het gebeuren is op 9 maart aangekondigd in een kleine familieannonce in het Nieuw Israëlietisch Weekblad (NIW). Een zoektocht op de website Delpher levert meer van dien aard op. In 1923 en 1926-1928 plaatst Simon iedere september een kleine advertentie in het NIW waarin hij als slager van De Kamper Vleeschhouwerij ‘geachte clientèle en familie’ een goed (joods) nieuwjaar wenst. Dit alles duidt op twee dingen: dit middenstandsgezin is in redelijk ‘goeden doen’ en bovendien redelijk religieus.
‘Sperre’
Fast forward zoals dat tegenwoordig heet, naar de Duitse bezetting, de anti-joodse maatregelen en het begin van de deportaties van joden naar de vernietigingskampen. Op 24 april 1942 toont de voorpagina van het Joodsche Weekblad een mededeling van de voorzitters van de Joodse Raad over de sluiting van joodse slagerijen ‘door de betrokken autoriteiten’. Van de Duitsers mogen er in Amsterdam 46 openblijven – die van Hans’ vader is daar één van – ‘doch uitsluitend voor den verkoop aan Joodsche cliëntele’. De slagerij is gevestigd aan de Oudeschans op nummer 36; het gezin woont er achter of boven. In de krant van 10 juli staat ze vermeld in een lijst van ‘Joodsche lokalen’. Op Hans’ JR-kaart vind ik dit terug: op 12 juli is er een handgeschreven notitie ‘Lok. Z’ hetgeen betekent dat de slagerij een ‘Sperre’ heeft gekregen.
De Duitsers achten voortgang van de winkel van belang voor de voedselvoorziening van de Amsterdamse joden. Deze Sperre beschermt het hele gezin. Zoon Henry, dan 21 jaar oud, voelt zich kennelijk veilig. Eind maart is Aby getrouwd, Henry trouwt zestien dagen na de Sperre met zijn nichtje van moederskant, Roby (Roosje) Gosler. Drie dagen later trekt het jonge stel in op het adres Pretoriusstraat 89.
Hulp aan Vertrekkenden
Henry krijgt bovendien een taak bij een afdeling die de Joodse Raad eind augustus 1942 opricht, de afdeling HAV, Hulp aan Vertrekkenden. Hij wordt tewerk gesteld bij ‘district Zuid’, gevestigd aan de Bachstraat op nummer één. HAV wordt geleid door Gertrude van Tijn en heeft de wrange taak de Joodse gezinnen op alle mogelijke manieren te helpen in hun voorbereiding op het vertrek naar ‘het Oosten’. HAV verstrekt dekens, kleding, laarzen, pakken maandverband, setjes babyondergoed; ze verstrekt pakadviezen (rugzakken, géén koffers!), brengt voedsel naar de Hollandse Schouwburg en stuurt voedselpakketten en andere benodigdheden naar Westerbork en andere kampen. Drie maanden na de oprichting telt HAV 416 medewerkers waarvan er maar twintig worden betaald.
Het is denkbaar dat Henry Goudsmit bij HAV zorg droeg voor de vleesvoorziening en het contact onderhield met de slagerij aan de Oudeschans – maar het is ook heel goed mogelijk dat hij andere taken had. Mogelijk heeft de locatie van de Goudsmit slagerij een rol gespeeld. Honderddertig meter verder aan de Oudeschans, op nummer 74, bevond zich de grote afdeling van HAV voor de bevoorrading en proviandering van doorgangskamp Westerbork, een gigantische operatie. C. Blüth, de leider van de afdeling, had op een gegeven moment zo’n driehonderd medewerkers en reisde heen- en weer tussen de Oudeschans en het kamp.
Westerbork
In dat kamp wordt Henry op 15 april 1943 binnengebracht; hij krijgt een bed toegewezen in barak 66. Wat er is gebeurd weten we niet. Er vertrekken deportatietreinen uit Westerbork naar Sobibor op 20 en 27 april, 4 en 11 mei, 5.003 mensen in totaal die vrijwel allemaal meteen na aankomst worden vergast. Maar hoewel Hans als strafgeval is binnengebracht blijft deportatie hem bespaard. Na een maand (17 mei) wordt hij naar Kamp Vught overgeplaatst en weer twaalf dagen later naar Kamp Moerdijk, een buitenkamp van Vught. Zo’n vijfhonderd gevangenen graven hier een tankgracht en tankvallen langs het Hollands Diep naast de Moerdijkbrug. Zij zijn ondergebracht op de zolders van molen ‘de Schuddebeurs’ net buiten Lage Zwaluwe.
Een maand na aankomst, in de nacht van 2 op 3 juli, volgt terugplaatsing naar Kamp Westerbork, barak 70. Philip Mechanicus wijdt de volgende dag enkele regels in zijn dagboek aan dit transport van 1600 mensen, 1100 uit Vught, ‘vijfhonderd man van de Moerdijk….
Dertig personen werden bij aankomst in het ziekenhuis opgenomen. Het transport kwam zonder bagage aan, slechts met de kleren die men aan het lijf had, als landlopers. De mannen van de Moerdijk zijn zij van wie de vrouwen een paar weken geleden werden doorgezonden naar Polen. Zij zeggen: wij hebben het aan de Moerdijk kunnen bolwerken, ook al moesten wij zwaar werken, en als wij naar Polen op transport gaan, zullen wij de paar maanden dat de oorlog nog duurt, ook nog wel volhouden. Velen zien er slecht uit.
Maar ook nu weer ontkomt Hans aan de dood. Hij wordt niet meegestuurd met de deportatietreinen naar Sobibor op 6 en 13 juli (4.405 personen). Sterker nog: op 17 juli, twee weken na aankomst uit Moerdijk, wordt hij uit het kamp ontslagen. Weer weten we niet waaraan hij deze enorme mazzel te danken heeft gehad. Zou het de ‘Sperre’ van juli ’42 zijn die hem nog steeds beschermde?
Onderduik aan de Waddendijk
Opnieuw fast forward, veertien maanden maar liefst. Vast staat dat Hans in die periode bij het gezin van Jan Eelhart in Blija / Blije is ondergedoken, maar wanneer is onbekend. Blija is een terpdorp gelegen tussen Ferwert en Holwerd niet ver van de Waddendijk in Noord-Friesland. Ook heb ik (nog) niet kunnen achterhalen hoe aan de onderduik een einde is gekomen. Vast staat dat de Postenführer van de Leeuwarder Sicherheitspolizei Hans op 3 september ’44 om 11.30 uur overdraagt aan de gevangenis in Leeuwarden.
Leemtes
Er zijn dus nog twee leemtes in Hans’ levensgeschiedenis. De eerste is de periode tussen zijn 13e en 21e verjaardag, formatieve jaren waarover we graag meer zouden weten. De tweede is de cruciale periode van veertien maanden tussen Hans’ vrijlating uit Kamp Westerbork en zijn insluiting in de gevangenis van Leeuwarden. Was hij in z’n ééntje ondergedoken bij Jan Eelhart en diens vrouw? Of boden die onderdak ook aan Hans’ vrouw, ouders en broer wellicht? Roby, de ouders en broer Asser hebben de Holocaust immers overleefd.
Maar er is hoop. Gisteren had ik een kort telefoongesprek met Asser, Hans' jongere broertje. Hij woont onder een andere naam in de Verenigde Staten. Hij is nu ver in de tachtig, maar wie weet herinnert hij zich het een en ander over zijn jeugd met Aby en Hans aan de Oude Schans. En ook over de onderduik van de ouders (en Asser, Roby?) zijn er nieuwe aanwijzingen. Kortom:
Wordt vervolgd
Bronnen
Ben Braber, Zelfs als wij zullen verliezen. Joden in verzet en illegaliteit in Nederland, 1940-1945. Amsterdam, Balans, 1990
Philip Mechanicus, In Dépot. Dagboek uit Westerbork. Amsterdam, Polak & Van Gennep 1985
Dr. J. Presser, Ondergang. De vervolging en verdelging van het Nederlandse Jodendom 1940-1945. Eerste deel. ’s-Gravenhage, Staatsuitgeverij 1965, p. 309, 474 e.v.
Bernard Wasserstein, Gertrude van Tijn en het lot van de Nederlandse Joden. Amsterdam, Nieuw Amsterdam Uitgevers, 2013 (hoofdstuk 7)