Omtrent Jacob Smeer is bekend dat hij bij de Joodse Raad was geregistreerd op het adres Formosastraat 13 I, Amsterdam; tevens is bekend dat hij de Joodse partner was in een zogenaamd “gemengd huwelijk”.
Jacob Smeer werd in de nacht van 20/21 November 1942 op last van de “Sicherheits Polizei, afdeling IV A SK, Sonderkommando Sturmbannführer Wölk”, in de strafgevangenis Scheveningen binnengebracht. Genoemde “Sipo-afdeling” hield zich o.a. bezig met “uitgifte en overtredingen van jachtvergunningen en wapenvergunningen, sabotage, overvallen distributiekantoren, vervalsingen enz”. Het is echter niet onaannemelijk dat Jacob Smeer werd gearresteerd in verband met de aktie van dit “Sonderkommando” tegen de verzetsgroep “Nederlandse Volksmilitie”.
Voorts is bekend dat Jacob Smeer op 11 Januari 1943 vanuit Scheveningen het “Polizeiliches Durchgangslager Amersfoort werd binnengebracht. Van daar werd hij overgeplaatst naar het “Konzentrationslager Herzogenbusch” (kamp Vught), blok 15, gevangennummer 722. Op 24 Mei 1943 werd hij in het Lager Westerbork binnengebracht en in strafbarak 67 ingesloten. Op 25 Mei 1943 werd hij vanuit Westerbork gedeporteerd naar het “Vernichtungslager Sobibor. Hier is hij op 28 Mei 1943 overleden.
Jacob Smeer was gummiplakker van beroep en als zodanig werkte hij bij “Hollandia Kattenburg”. Daar verscheen op Woensdagmiddag 11 November 1942 om half vijf een groot aantal overvalwagens van de “Grüne Polizei” voor de fabriekspoort. Het Joodse personeel werd bijeen gedreven en afgevoerd naar het hoofdkwartier van de SD in de Euterpestraat. Jacob Smeer bevond zich niet onder de arrestanten; hij was thuis opgepakt want hij was sinds eind 1941 niet meer werkzaam bij Hollandia Kattenburg.
De Joden die bij Holandia Kattenburg waren opgepakt en hun familieleden werden naar de SD in de Euterpestraat gebracht. Daar werden ze gesplitst in twee groepen: “saboteurs” en “niet-saboteurs”. De laatste groep was de grootste. Ze werd naar het Centraal Station gereden en met de trein naar kamp Westerbork vervoerd.
De groep “saboteurs” was kleiner. Deze bestond uit zo’n 130 mannen en vrouwen, die voor het overgrote deel op de gummiplakkerij van Hollandia werkten. Jacob Smeer was één van hen. Het bleek dat hij als een belangrijke gevangene werd beschouwd, omdat hij communist was en er van verdacht werd lid te zijn van de “Nederlandse Volksmilitie” die zich bezighield met sabotage. De groep “saboteurs” werd voor verdere ondervraging naar de “Zentralstelle für Jüdische Auswanderung” aan het Adema van Scheltemaplein gebracht waar ze op hardhandige wijze werden ondervraagd.
In de ochtend van 12 November 1942 werd de groep van 130 Joodse mannen en vrouwen van de “Zentralstelle” in overvalwagens naar het Centraal Station in Amsterdam gebracht. Daar stond de trein klaar die hen naar Den Haag zou brengen. Uiteindelijk kwamen ze in de gevangenis van Scheveningen aan. Jacob Smeer behoorde tot de groep die op 12 November 1942 in de strafgevangenis van Scheveningen werd binnengebracht. Uit de gevangeniscartotheek is gebleken dat hij werd opgesloten in cel nr. 457.
De 130 Joodse mannen en vrouwen waren gearresteerd op aanwijzing van Maria Magdalena (Martha) Korthagen, die na de oorlog werd veroordeeld. Zij wist zich Jacob Smeer nog goed te herinneren, wat niet zo verwonderlijk was, want ook zij was – net als Jacob Smeer - eind 1941 bij Hollandia Kattenburg ontslagen. Zij verklaarde: “Ik herinner mij, dat ik heb gezien, dat de eveneens gearresteerde Jacob Smeer op zekere dag van een verhoor terugkwam. Ik stond boven in de keuken van het pand aan de Maastrichtsestraat te Scheveningen. Hier vonden ook de verhoren in de zaak van de personeelsleden van de Hollandia fabriek plaats. Ik zag toen dat Jacob Smeer een bloedende wond op zijn voorhoofd boven zijn rechteroog had, tevens liep hij mank. Hij maakte de indruk veel pijn te hebben en liep enigszins voorovergebogen. Tevoren had ik reeds door het huis horen schreeuwen “Au Au”. Of Jacob Smeer deze pijnkreten geslaakt heeft kan ik niet zeggen. Ook weet ik niet door wie hij toen verhoord is.
Wie ook in de Scheveningse gevangenis zat was Elias Dingsdag. Hij overleefde de oorlog en kon zich Jacob Smeer nog goed herinneren: “Deze J. Smeer was grijs en droeg een bruin sportcolbert met opgenaaide zakken. Daar wij, gearresteerde Joden ons tijdens onze insluiting in de cellenbarakken te Scheveningen niet mochten scheren, had Jacob Smeer, toen hij aldaar was ingesloten, al spoedig een grijze baard. Ik herinner mij dat ik Jacob Smeer van een verhoor heb zien terugkomen, doch nog die zelfde middag werd ik met hem geconfronteerd met Wölk en enige andere Duitsers, van wie ik niet meer kan zeggen wie dit waren. Ik heb toen geconstateerd dan Smeer mishandeld moest zijn. Zo had hij enige wonden op zijn hoofd, waarvan op het voorhoofd boven de ogen”.
Bij het onderzoek tegen Maria Korthagen werden na de oorlog verscheidene getuigen gehoord. Zij berichtten dat Jacob Smeer tot de acht gevangenen behoorde die in Scheveningen achterbleven, toen de andere gevangenen op transport gingen naar Westerbork. Inderdaad behoorde hij tot de achtergebleven gevangenen. Hem werd ten laste gelegd dat hij lid was van de “Nederlandse Volksunie”. Dat hij zowel Jood als communist was, kwam hem daarbij bepaald niet ten goede. Op 4 Januari 1943 werd Jacob Smeer uit het “Oranjehotel”, de Scheveningse strafgevangenis overgebracht naar de “Polizeigefängnis” in Utrecht. Daar werd hij op 7 Januari 1943 door het “Feldgericht des Kommandierenden Generals und Befehlhabers im Luftgau Holland” ter dood veroordeeld.
Vanuit Utrecht werd Jacob Smeer naar Kamp Amersfoort gebracht, waar hij op 11 Januari 1943 binnenkwam. Diezelfde maand werd hij vanuit Amersfoort naar Kamp Vught getransporteerd. Kamp Vught was begin Januari 1943 in gebruik genomen en medio Januari werden zo’n 3000 gevangenen uit kamp Amersfoort naar kamp Vught gevoerd. In kamp Amersfoort hadden de gevangenen honger geleden en velen waren erg verzwakt. Jacob Smeer maakte zeer waarschijnlijk deel uit van een van die transporten. Vanuit kamp Vught werd hij op 24 Mei 1943 in kamp Westerbork binnengebracht en in strafbarak 67 ingesloten. Op 25 Mei 1943 werd hij naar Sobibor gedeporteerd waar hij op 28 Mei 1943 is overleden.
Bronnen: Tekst geciteerd uit brieven van Het Nederlandse Rode Kruis, sectie Oologsnazorg in Den Haag en het Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentie in Amsterdam.