Siemon Hoogstraal is de zoon van borstelfabrikant Koppel Hoogstraal en Wilhelmina Hoogstraal-Frankforter. Zijn ouders krijgen nog zeven kinderen, twee van hen sterven voor de oorlog. Zijn vader overlijdt in 1938. Zijn moeder wordt naar doorgangskamp Westerbork gedeporteerd, waar ze wordt opgenomen in de ziekenbarak. Zij overlijdt in het kamp.
Siemon groeit op in Uithuizen en verhuist met zijn ouders in de zomer van 1900 naar Amersfoort. Hier komt zijn oom Samuel (1864) bij het gezin in wonen. In september 1902 verhuist het gezin, en ook zijn oom, naar Apeldoorn. Siemon is dan vijftien jaar. Zijn vader en zijn oom beginnen in 1904 een familiebedrijf; de machinale borstel-, bezem- en kwastenfabriek ‘De Ster’, gevestigd in de Oranjestraat op nummer 21 (nu: 15b). De fabriek wordt in de eerste vijf jaar enkele malen uitgebreid. Het vak van borstelmaker zit in de familie, ook beide opa’s van Siemon zijn of waren borstelmakers. In het bedrijf werken zowel familieleden als ‘vreemden’.
In de lente van 1908 verblijft Siemon enkele weken in Culemborg, hij is dan net eenentwintig jaar en wordt er vermeld als borstelmaker. Hierna keert hij terug naar Apeldoorn. Het daaropvolgende jaar verhuist hij naar Den Haag. Daarna gaat hij weer naar Apeldoorn, waar hij bij zijn ouders aan de Christiaan Geurtsweg woont, in het huis op nummer 4 (nu: Amaliapark).
Siemon krijgt een relatie met Dina Kaddes, van beroep huishoudster. Het is onbekend hoe zij elkaar hebben leren kennen. Dina woont tot 1902 in Apeldoorn.
Het stel treedt op 4 april 1911 in het huwelijk, dat wordt gesloten in Apeldoorn. Getuigen van de bruidegom zijn Siemons opa van moeders kant en zijn eerder genoemde oom Samuel. Voor Dina zijn de getuigen Salomon Eckstein (1883-1943) en een neef.
Siemon verhuist 1911 naar Den Haag, de woonplaats van Dina. Ook zijn broers Izaäk en Comprecht verhuizen hier op enig moment naar toe. Siemon is zeer waarschijnlijk de eigenaar van de borstelfabriek ‘De Ster’ die gevestigd is in de Witte de Withstraat, tevens het woonadres van Siemon en zijn vrouw Dina.
Izaäk wordt als bedrijfsleider van een borstelfabriek genoemd, waarschijnlijk werken Siemon en Comprecht in hetzelfde bedrijf, beiden zijn immers borstelmaker van beroep. Siemon werd overigens in zijn eigen huwelijksakte vermeld als handelsagent. Het is denkbaar dat hij als handelsagent een afzetmarkt probeert te vinden.
In Den Haag bevalt Dina van twee dochters: Wilhelmina (1912) en Jeannette (1919). In de zomer van 1925 verhuist Siemon met vrouw en kinderen weer naar zijn vorige woonplaats, Apeldoorn. Het gezin betrekt een woning aan de Rustenburgstraat, op nummer 6. Tegelijkertijd keren zijn broers Izaäk en Comprecht ook terug naar Apeldoorn, beiden gaan wonen op het perceel van het bedrijf van hun vader en oom in de Oranjestraat 21 (nu: 15b). De broers Hoogstraal worden kort na hun verhuizing besproken in de kerkenraad. Kerkenraadslid Juda Meijer (1886-1944) vindt het opvallend dat twee van de drie broers aangeslagen zijn voor de kerkelijke belasting, maar dat Comprecht de hoofdelijke omslag niet hoeft te betalen. Hij stelt dat de verloving van Comprecht met een niet-Joods meisje hiervan nooit de reden mag zijn. Het blijkt dat de kerkenraad bewust heeft gekozen om Comprecht geen kerkelijke belasting te laten betalen. Op het moment dat hij met zijn christelijke verloofde in het huwelijk zou treden, zou hij namelijk geen lid meer van de geloofsgemeenschap mogen zijn. Hij zou dan op die grond worden geroyeerd. Het besluit was genomen om hem het royement bij voorbaat te besparen. Een ander kerkenraadslid is van mening dat Comprecht zelf de keuze had moeten maken om wel of niet aan de hoofdelijke omslag te voldoen. Gelijktijdig wordt ook over Siemon of Izaäk gesproken. Aangezien er geen voornamen of initialen in de notulen staan, is onbekend welke van de twee broers dit betreft: ‘De andere heer Hoogstraal, die wel als lid aangeslagen is, heeft ook zeer vreemd gehandeld, daar hij bezwaren tegen zijn aanslag had, doch niet is gekomen om zijn bezwaren mondeling toe te lichten. Nu heeft hij daarvan wel het Kerkbestuur de schuld gegeven, maar spreker [de voorzitter van de kerkenraad] heeft persoonlijk getelefoneerd om het bezoek op een anderen avond te stellen en is de Heer Hoogstraal toen niet gekomen. Het Kerkbestuur heeft in deze zaak reglementair gehandeld.’
Comprecht treedt in 1926 in het huwelijk. Siemon, twee van zijn broers en zijn vader zijn dan als getuige aanwezig.
In de herfst van 1925 worden Siemon en zijn broers Izaäk en Comprecht vennoten in het familiebedrijf, hun vader, Koppel Hoogstraal, en hun oom Samuel trekken zich dan uit het bedrijf terug. De namen van Koppel en Samuel worden niet meer genoemd in het dossier van de Kamer van Koophandel. Als Comprecht in 1926 trouwt wordt zijn vader in de trouwakte vermeld als: ‘zonder beroep’. Het is aannemelijk dat het vertrek van Siemon en zijn broers uit Den Haag rechtstreeks te maken heeft met hun overname van het familiebedrijf.
Ook de twee andere broers van Siemon, namelijk Hartog en Frederik, hebben samen een borstelfabriek, deze draagt de naam ’Insulinde’. Het is onbekend of er sprake is van enige samenwerking tussen de twee bedrijven, of dat ze zich als concurrenten van elkaar opstellen.
In hetzelfde jaar dat Siemon en zijn broers Izaäk en Comprecht ‘De Ster’ overnemen, wordt het bedrijf verplaatst van de Oranjestraat naar de Julianastraat, het betreft perceel nummer 3. Opvallend is dat in de plaatselijke krant van mei 1927 staat dat de zaak in de Oranjestraat wordt opgeheven, terwijl het alleen gaat om een adreswijziging. De vestiging op het nieuwe adres is van korte duur. Op z’n laatst in de zomer van 1928 functioneert het bedrijf weer op het oude adres. Dit is ook het moment dat Siemon uit het bedrijf stapt, zijn naam staat voluit uitgeschreven als uittredend vennoot in het dossier van de Kamer van Koophandel (door die reden schrijfwijze kan hij ook niet worden verward met zijn oom Samuel).
Siemon wordt in 1927 benoemd tot lid van de bouwcommissie, om opdracht te verlenen tot het bouwen van een nieuw metaheerhuisje op de Joodse begraafplaats. Siemon bedankt voor deze functie.
In mei 1929 scheiden Siemon en Dina van tafel en bed, een officiële term, maar formeel laten zij hun huwelijk nooit ontbinden. Een jaar eerder wordt in de krant al een probleem in de huiselijke sfeer aangekaart: Waarschuwing. Iedereen wordt er op attent gemaakt, dat schulden, van welken aard ook, gemaakt door mijn huisvrouw D. Hoogstraal, geb. Kaddes, niet door mij zullen worden betaald. S. Hoogstraal. Rustenburgstraat 6, Apeldoorn.
De twee jaar die Dina vanaf mei 1929 nog in Apeldoorn woont, blijft ze formeel ingeschreven staan op het adres van haar man. Na enkele verhuizingen gaan Siemon, Dina en de kinderen in de Bandalaan wonen, in het huis op nummer 16. In november van 1929 wordt de fabriek van Siemon failliet verklaard. Maar er komt op enige wijze toch een doorstart tot stand. In 1932 is de zaak nog steeds actief, maar breekt er brand uit: Uit het politierapport: Zaterdagavond brak er brand uit in een houten loods, staande op het terrein der borstelfabriek van de firma Hoogstraal aan de Oranjestraat. De geheele loods met inhoud is verbrand. De Apeldoornsche brandweer heeft den brand gebluscht.
In juni 1931 vertrekt Dina vanaf dit adres naar familie in Amsterdam, waar ze zich in het bevolkingsregister laat inschrijven. De twee dochters gaan met haar mee. Jeannette wordt in de hoofdstad vermeld als verkoopster en later als hulp in de huishouding. In een naoorlogs document van het Nederlands Beheersinstituut (NBI) wordt Jeannette genoemd als ‘werkzaam bij het magazijn De Bijenkorf’. Van dochter Wilhelmina, ook wel Willy genoemd, is geen beroep bekend.
Siemon verhuist in 1935 naar het perceel van de borstelfabriek in de Oranjestraat. Hoewel Siemon zeven jaar eerder als vennoot is teruggetreden, is het denkbaar dat hij nog steeds, of misschien opnieuw, een functie in het familiebedrijf vervult. Als de vader van Siemon in 1938 overlijdt, plaatst Siemon een rouwadvertentie in de krant. In januari 1940 neemt Siemon contact op met de politie. Hij signaleert vernielingen aan een van de loodsen van de MABO, een bouwbedrijf aan de Johannastraat. Siemon omschrijft de vernielingen als volgt: dat de loods ‘langzamerhand wordt afgebroken, vermoedelijk door arme menschen’. De politie ontdekt dat een achtjarig kind losse planken heeft meegenomen om als brandstof te dienen.
Op het moment dat de oorlog uitbreekt, zijn Siemons moeder, en vier van zijn broers en één zus nog in leven. Ze wonen in Apeldoorn. Op broer Comprecht na komen allen om in de oorlog. Een paar maanden later wordt Siemon opa van Wouter Michaël, een kind van zijn dochter Willy en haar man Louis Machiël van Strien, is geboren. Ook dit gezin komt in de oorlog om het leven.
In de oorlog kan het bedrijf van Siemon en zijn broers nog enige tijd voortbestaan. In januari 1941 plaatsen de medewerkers van de borstelfabriek een krantenadvertentie: Dankbetuiging. Hiermede betuigen wij onzen hartelijken dank aan de gebr. Hoogstraal voor het extra vacantieweekloon. Het personeel Borstelfabriek „De Ster". Zeven maanden later wordt een vergelijkbaar bericht afgedrukt: Dankbetuiging. Hiermede betuigen wij onzen hartelijken dank aan de gebr. Hoogstraal voor het extra vacantieweekloon. Het personeel Borstelfabriek „De Ster".
Dit is voor zover bekend het meest recente bewijs dat de borstelfabriek nog in handen is van Siemon en zijn broers, tot de fabriek wordt onteigend. In het dossier van de Kamer van Koophandel wordt genoteerd: ‘Betreffende de verwijdering van Joden uit het bedrijfsleven is de heer [naam] met ingang van 21 maart 1942 benoemd tot bewindvoerder van bovengenoemde onderneming, op grond waarvan hij is gerechtigd tot alle handelingen welke uit het beheer voortvloeien’. Over gelijksoortige gevallen uit het Joodse bedrijven wordt openlijk in de krant gepubliceerd: ‘Het betreft de verwijdering van Joden uit het bedrijfsleven’.
Siemon verhuist in juni 1942 naar het adres van zijn moeder aan de Christiaan Geurtsweg 4, waar hij eerder heeft gewoond. De datum van de adreswijziging verwijst naar een onvrijwillige verhuizing en houdt hoogstwaarschijnlijk verband met de daadwerkelijke onteigening van het bedrijfsterrein. Een maand later komt hij in dienst van het Apeldoornsche Bosch, waar hij toetreedt tot de algemene leiding van de jeugdzorg. Mogelijk probeert hij met een ‘Sperre’ te voorkomen dat hij zich in een werkkamp moet melden. Opvallend genoeg wordt op 13 april 1942 in het dagrapport van de politie het volgende mogelijk over Simon genoteerd: ‘Door de Treuhänder van de Borstelfabriek De Ster/Hoogstraal aan de Oranjestraat 21 alhier, wordt vanaf woensdag aanstaande extra toezicht op bedoelde fabriek verzocht, daar vanaf dien datum een der heeren Hoogstraal, die bij de zaak heeft gewoond, elders gaat wonen zoodat het pand dan des nachts onbeheerd is.’
Op een lijst met de titel ‘Onmisbare leeraren Joodschen Centrale voor Beroepsopleiding’ met de datum 21 augustus 1942, staat hij als ‘leraar vakopleiding’.
Op de registratiekaart van de Joodse Raad staat vermeld dat Siemon in goede gezondheid verkeert en dat hij door de vertegenwoordiger van deze raad wordt gezien als een flinke, bruikbare kracht.
Of Siemons zus Mietje op dat moment ook bij haar moeder woont, is niet met zekerheid vast te stellen. Volgens het stadsarchief van Den Haag woont Mietje sinds maart 1941 in de hofstad. Maar op een lijst, in beheer van de Joodse Raad, met de gestempelde datum ‘18 juli 1942’, staat Mietje vermeld als bewoonster van een huis met het adres van haar moeder.
In de periode dat Siemon bij zijn moeder woont, verblijven ook Wilhelmina en Frederika Hoogstraal, dochters van zijn broer Frederik, in dat huis. Mogelijk wonen ook zijn broer Frederik en diens vrouw er, maar daar is geen bewijs voor gevonden.
Gedurende de oorlog worden steeds meer Apeldoornse Joden naar doorgangskamp Westerbork weggevoerd. In Apeldoorn gebeurt dit onder andere door drie grote razzia’s, en voor tientallen van hen is de internering in het Apeldoornsche Bosch, in januari 1943, een voorportaal voor het doorgangskamp.
Siemon blijft een arrestatie en deportatie bespaard. Ook wanneer er in februari en in maart 1943 nog Joodse Apeldoorners hun huizen moeten verlaten en verplicht worden naar Amsterdam te vertrekken, blijft Siemon in Apeldoorn wonen. Hij is dan een van de weinige Joden, die formeel nog in Apeldoorn wonen.
Mogelijk heeft Siemon onderstaand bericht in de krant van 29 maart 1943 gelezen, of is het hem onder de aandacht gebracht. In een breed verspreid persbericht laat Hanns Albin Rauter (de hoogste vertegenwoordiger van de S.S. in Nederland) in een groot aantal kranten de volgende beschikking publiceren: Artikel 1. Met ingang van 10 april 1943 is aan Joden het verblijf in de provincies Friesland, Drenthe, Groningen, Overijssel Gelderland, Limburg, Noord-Brabant en Zeeland verboden. Artikel 2. Joden, die zich op het oogenblik in de genoemde provincies ophouden, moeten zich naar het kamp te Vught begeven. Artikel 3. Bij het vertrek naar het kamp te Vught is het medenemen van reisbagage en voorwerpen van waarde toegestaan. Voor het verlaten van hun woonplaats moeten de Joden zich melden bij het hoofd van plaatselijke politie, waar zij woonachtig zijn, opdat hun woningen behoorlijk kunnen worden afgesloten en aan hen een reisvergunning naar het kamp te Vught kan worden verstrekt.
Op 9 april 1943 wordt Siemon samen met zijn moeder geregistreerd in Kamp Vught, net als Siemons nichtjes Wilhelmina en Frederika. Dit betekent dat zij gehoor hebben gegeven aan de oproep om zich op tijd te melden bij het plaatselijke politiebureau, waar ze een reisvergunning hebben gekregen en naar Vught zijn afgereisd.
In Vught moet Siemon een gevangenispak dragen, waar een gele driehoek op is genaaid. Hiermee maakt de bezetter duidelijk welke gevangenen Joden zijn. Siemon krijgt nummer 87099 toegewezen.
Op 8 mei 1943 wordt Siemon samen met zijn moeder doorgestuurd naar het doorgangskamp Westerbork in Drenthe. Na anderhalve week, op dinsdag 18 mei 1943, wordt hij met transport 64 naar Sobibor gedeporteerd. Hij behoort niet tot die enkele tientallen gedeporteerden die bij aankomst worden geselecteerd voor dwangarbeid, maar wordt met ongeveer 2500 andere Joden, direct na aankomst in Sobibor vergast. Zijn moeder blijft in het doorgangskamp en overlijdt hier. Alleen Siemons broer Comprecht overleeft de oorlog.
Hoewel de fabriek van de broers gedurende de oorlog door de bezetter wordt onteigend, blijft de naam en de koers van de zaak hetzelfde. In december 1943 zoekt het onteigende bedrijf vrouwen en meisjes van onbesproken gedrag, in ruil daarvoor wordt hen een goed salaris en goede sociale voorzieningen geboden. In 1944 wordt in de krant tot tweemaal toe aandacht besteed aan jubilarissen die respectievelijk vijfentwintig en vijfendertig jaar voor het bedrijf werkzaam zijn.
In 1959 vindt een timmerman in het huis waar Siemon tijdens de oorlog de laatste maanden heeft gewoond, tijdens zijn werkzaamheden een pakje met bankbiljetten. De Provinciale Zeeuwse Courant en de Provinciale Drentsche en Asser Courant publiceren er over: In de oorlog verstopte bankbiljetten gevonden. Veertien jaar na afloop van de oorlog vond woensdag de Apeldoornse timmerman J. G. B. onder de dakpannen van een schuur aan de Christiaan Geurtsweg, die hij wilde afbreken, een pakje waarin driehonderd gulden aan vooroorlogse bankbiljetten zaten. In het huis, waarachter de schuur stond, woonde indertijd de weduwe C. Hoogstraal, die in de oorlog is omgekomen. De politie stelt nu een onderzoek in naar de rechtmatige eigenaar van het pakje.
Het genoemde initiaal C. is vermoedelijk een zetfout. Gezien de gepubliceerde informatie: de straatnaam, de achternaam, de burgerlijke stand en het feit dat de genoemde weduwe in de oorlog is omgekomen, kan het niet om iemand anders gaan dan om Wilhelmina Hoogstraal-Frankforter, Siemons moeder. Het geldbedrag was daarom vermoedelijk of het eigendom van Wilhelmina, of van haar familieleden, of door een ander aan hen in beheer gegeven.
Bronnen: Archief Eemland (historische kranten), Gemeente het Hoge Land, Gemeentearchief Den Haag, Erfgoedcentrum Achterhoek Liemers, ‘Het Apeldoornsche Bosch’ door Hanneke Oosterhof en Stichting Sobibor. Afdeling ‘Naam & Gezicht’ van het herinneringscentrum Kamp Westerbork, CODA Archief Apeldoorn, Digitaal Joods Monument, Erica adresboek van Apeldoorn, het Gelders Archief, ITS Archiv Bad Arolsen (International Tracing Service), het boek ‘In Memoriam’ door Guus Luijters, Yad Vashem, het Nationaal Archief en Delpher (gedigitaliseerde Nederlandse historische kranten).
22 september 2024