Hartog Hoogstraal is de zoon van borstelfabrikant Koppel Hoogstraal en Wilhelmina Hoogstraal-Frankforter. Zijn vader overlijdt in 1938 en zijn moeder in 1943 in Kamp Westerbork.
De ouders van Hartog krijgen nog zeven kinderen, twee van hen sterven voor de oorlog. Wanneer de oorlog uitbreekt zijn er nog vier broers en één zus van Hartog in leven. Op broer Comprecht na komen zij gedurende de oorlog om in bezet Polen.
Henriëtte de Haan is de dochter van Izak de Haan en van Betje de Haan-Rubens. Haar vader is eerst koopman en winkelier, daarna werkt hij als godsdienstleraar en chazan (voorzanger in de synagoge).
Henriëtte komt uit een heel groot orthodox Joods gezin. Negen kinderen sterven binnen een jaar na hun geboorte.
Henriëtte’s broer Jacob (‘Israël’) de Haan is schrijver, dichter en publicist. In 1924 wordt hij in Jeruzalem door andersdenkenden vermoord. Haar zus, Carry van Bruggen, wordt in de jaren twintig bekend als schrijfster. Ze schrijft onder andere de boeken: ‘Prometheus’, ‘Eva’ en ‘Het huisje aan de sloot’. Carry overlijdt in 1932. Als in Nederland de oorlog uitbreekt, is naast Henriëtte, alleen haar zus Sara nog in leven. Sara overlijdt in 1957.
Henriëtte, die zichzelf later ook Henny noemt, begint in 1909 als leerling-verpleegster bij het Apeldoornsche Bosch. Ze woont dan ook op het terrein. In 1912 verlaat zij Apeldoorn om er later weer terug te keren.
Hartog is twaalf als hij met zijn ouders vanuit Amersfoort naar Apeldoorn komt. Hij werkt net als zijn vader, zijn oom en zijn broer in het familiebedrijf; de machinale borstel-, bezem- en kwastenfabriek ‘De Ster’, gevestigd aan Oranjestraat 21. Als hij negentien is, start hij als leerling bij het Apeldoornsche Bosch. Net als zijn toekomstige echtgenote Henriëtte behoort hij tot de lichting die in 1909 aan de opleiding begint. Het lijkt erop dat Hartog alleen zijn eerste examen heeft afgerond en daarna weer in het familiebedrijf is gaan werken. Dit kan te maken hebben met de uitbreidingen van het bedrijf. Hartog komt vanaf 1923 weer terug bij het Apeldoornsche Bosch, waar hij uiteindelijk werkt als verpleger en als gediplomeerd verpleegkundige arbeidstherapie. Na het behalen van zijn laatste examen in 1926 bedraagt zijn salaris 32 gulden per week.
Hartog en Henriëtte trouwen op 24 december 1913. De plechtigheid vindt plaats in Zaandam. Het echtpaar gaat in Apeldoorn wonen. Hun eerste kindje wordt in 1915 geboren, ze noemen het Karel. Twee dagen na zijn derde verjaardag sterft hij. Het echtpaar krijgt nog drie kinderen: Bertha (*1917), Wilhelmina (*1918) en Herman (*1925).
Het gezin verhuist een aantal malen; van Asselsestraat 170 II naar Rondweg Zuid 69. In 1931 geeft het echtpaar opdracht om een huis aan de Cereslaan te laten bouwen, het pand krijgt huisnummer 6. Zoon Herman legt de eerste steen ter hoogte van de voordeur.
Hoewel Henriëtte thuis twee jonge kinderen heeft, begint ze in 1919 aan een politieke carrière, iets wat in die tijd voor een vrouw hoogst ongebruikelijk was. Ze neemt als lid van de Sociaal-Democratische Arbeiders Partij (S.D.A.P.) zitting in de gemeenteraad van Apeldoorn. Ze is de eerste vrouw die voor de S.D.A.P. in de gemeenteraad zit. Ze zet zich onder meer in voor het betaalbaar houden van de bad- en zwemfaciliteiten in Apeldoorn; ze geeft in de gemeenteraad aan dat mensen, die meer te besteden hebben, een hogere entree zouden moeten betalen, aan de minder bedeelden zou dan een lagere tarief gevraagd moeten worden. Ze maakt zich ook zorgen over de overvolle stadsbussen en met succes beijvert ze zich voor de gasvoorzieningen in Beekbergen.
Ook maakt zij deel uit van de ‘Vrouwenclub’ die aan deze politieke partij is verbonden. Ondertussen is zij als verpleegster ook nog steeds in dienst bij het Apeldoornsche Bosch. In 1931 is het echtpaar in campagnetijd één van de coördinatoren van de S.D.A.P., de partij die een advertentie in de krant plaatst met het aanbod om de “Roode kiezers die zich door ziekte of lichaamsgebrek of andere oorzaak niet naar het stembureau kunnen begeven” per auto naar het stemlokaal te brengen.
Begin jaren dertig kijkt Henriëtte kritisch naar de ontwikkelingen in Duitsland. Ze vraagt de gemeente Apeldoorn in juni 1933 om geen zaken meer te doen met Duitsland, omdat het nazi-regime openlijk Joden en communisten vervolgt. Het voorstel wordt met twintig tegen zeven stemmen verworpen. Ook vraagt ze dringend aandacht voor de Joodse vluchtelingen uit Duitsland, die zich voor een verblijf in Nederland melden, maar in de meeste gevallen bij de grens worden tegengehouden. Tenslotte hekelt zij de passieve en naïeve houding van de Nederlandse regering.
Op 30 september 1938 wordt in het Duitse München een verdrag getekend tussen aan de ene kant Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk en aan de andere kant Duitsland en Italië. In dit verdrag accepteren Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk de agressieve annexatie van Tsjecho-Slowakije door nazi-Duitsland; door het verdrag zou de vrede in het overige deel van Europa worden gegarandeerd. Henriëtte volgt de berichtgeving hierover. Enkele dagen later reageert ze met een ingezonden brief in de Nieuwe Apeldoornsche Courant. Ze toont hierin kritiek op het ‘opofferen’ van Tsjecho-Slowakije, waarbij zij het naïef vindt dat er nu gedacht wordt dat een “nieuwe wereldoorlog is afgewend”. Henriëtte besluit haar betoog met: “Heden zij, morgen wij”. Een jaar later vallen de nazi’s Polen binnen, wat leidt tot de start van een nieuwe wereldoorlog.
Een kleine drie maanden later zijn Hartog en Henriëtte vijfentwintig jaar getrouwd. Als cadeau geeft Henriëtte haar man een boek dat de Pentateuch en de Haphtaroth met Nederlandse vertaling bevat; dit zijn respectievelijk de eerste vijf boeken van het Oude Testament aangevuld met een selectie uit de Profetische boeken, bedoeld om in de synagoge en tijdens bijzondere religieuze feestdagen te gebruiken.
Op 18 december 1940 worden de Joodse leden van Provinciale Staten en gemeenteraden door de bezetter uit hun functie ontheven. Voor Henriëtte betekent dit dat zij gedwongen wordt haar politieke werkzaamheden te beëindigen. De dag daarop staat het volgende in de Apeldoornsche Courant: “19 December - De raad is vanmorgen ten gemeentehuize in openbare vergadering bijeen gekomen. De agenda bevatte o.m. de behandeling van de begrooting voor 1941. De notulen van de raadsvergadering van 20 November werden zonder bespreking goedgekeurd. De mededeling dat mevrouw H. Hoogstraal-de Haan (s.d.) van haar raadslidmaatschap en eenige andere functies is ontheven, werd voor kennisgeving aangenomen”.
Oudste dochter Bertha woont een periode lang op het adres van haar werkgeefster; het Apeldoornsche Bosch, waarmee ze in de voetsporen treedt van haar vader en moeder. Van september 1939 tot juli 1941 woont ze weer bij haar ouders, daarna vertrekt zij officieel naar Amsterdam, waar ze ook in de zorg werkt. Een maand later doet ze bij de politie in Amsterdam aangifte van diefstal van haar damesrijwiel, dit is bij haar in de straat gestolen. Bertha wordt in Amsterdam opgepakt en gedeporteerd naar Sobibor Daar komt ze in juli 1943 om.
Zoon Herman is landbouwer van beroep en wordt op 22 oktober 1942 in Kamp Westerbork geregistreerd. De volgende dag vertrekt transport 30 uit het kamp. De trein telt vijfentwintig wagons en 988 gedeporteerden, Herman is één van hen. In Kosel, tachtig kilometer voor Auschwitz, moeten 170 mannen de trein gedwongen verlaten. Vanwege de bij wet bepaalde sterfdatum en -plaats die van Herman zijn vastgelegd, is het zeer aannemelijk dat hij in Kosel heeft moeten uitstappen en tot aan zijn dood dwangarbeid heeft verricht.
Dochter Wilhelmina, ook wel Willy genoemd, is vanaf 1 december 1941 onderwijzeres op de lagere school in het Apeldoornsche Bosch.
Vanaf 30 maart 1943 worden Hartog, Henriëtte en hun dochter Wilhelmina gedwongen om naar de door de bezetter aangewezen ‘Joodsche Wijk’ in Amsterdam te verhuizen. Ze wonen op de Tugelaweg 88 II. Dit is de fase waarin ‘de laatste Joden’ vanuit de provincies naar Amsterdam worden verplaatst, om van daaruit naar Kamp Westerbork te worden gedeporteerd. Dit maakt het de bezetter nog eenvoudiger om de Joden op te jagen. Het kamp kan op dat moment het grote aantal gedeporteerden niet aan.
Hartog en Henriëtte hebben een ‘Sperre’ - dat is een stempel op het persoonsbewijs waarmee uitstel van deportatie wordt verkregen. Dit verklaart hun verhuizing naar Amsterdam. Hartog heeft de ‘Sperre’ vanwege zijn werk als verpleger bij het bemiddelingsbureau voor verpleeghulp; een vorm van wijkverpleging voor de minder bedeelde Joden. Henriëtte heeft uitstel van deportatie vanwege haar werk als kantoorbediende bij de afdeling ‘Joodse lokalen en centrale keuken van de Joodse Raad’. Dochter Wilhelmina wordt eind mei 1943 vanuit Amsterdam naar het doorgangskamp getransporteerd, haar ouders ondergaan hetzelfde lot eind juli.
Wilhelmina is niet meer met haar ouders herenigd; zij wordt voor hun aankomst in het kamp, op dinsdag 8 juni, met transport 68 naar Sobibor gedeporteerd. Dit transport is later het ‘Kindertransport’ gaan heten. Dertienhonderd kinderen worden, meestal alleen met hun moeder, naar Sobibor vervoerd. Bij aankomst worden alle kinderen en moeders, in totaal 1316 mensen, om het leven gebracht.
Jules Schelvis wordt in het boek In Memoriam door Guus Luijters als volgt geciteerd: Op weg naar Polen werden brieven en kaarten uit de trein gegooid, die door goedwillenden in de bus werden gedaan. Een onbekende Stella schreef op 8 juni 1943 een dergelijke kaart. Ze wist niet dat ze op weg was naar Sobibor. Tot het transport behoorden kinderen, die op zondag en maandag voorafgaande aan het vertrek uit Westerbork, uit Vught waren gekomen, de meesten met hun moeders.
Op dinsdag 24 juli 1943, worden Hartog en Henriëtte naar Kamp Westerbork gedeporteerd. Het echtpaar wordt na vijf weken op de transportlijst gezet en moet zich gaan voorbereiden op het eerstvolgende transport. Transport 74 vertrekt op 31 augustus 1943 uit het kamp met als eindbestemming één van de vernietigingskampen. Hartog en Henriëtte behoren tot de 1004 gedwongen passagiers met als eindbestemming Auschwitz. De trein komt op 2 september 1943 tot stilstand op het treinstation van Auschwitz. In de nacht van 2 op 3 september 1943 worden alle gedeporteerden in de gaskamers van Auschwitz omgebracht.
In het boek ‘In Memoriam’ door Guus Luijters staat een getuigenis opgetekend, een anonieme getuige verhaalt over het transport van 31 augustus 1943: Ik nam mijn kinderen bij aankomst [op treinstation Auschwitz] bij de hand en liep vlug naar voren, teneinde er voor te zorgen dat mijn vrouw en kinderen een plekje op de auto kregen. Ze waren dan ook één van de eersten, die er op zaten. De kinderen wuifden mij goeden dag, en vonden het leuk dat ze gingen rijden. Wij zijn met tweehonderd-negen-en-vijftig mannen uitgezocht en naar het kamp gelopen. Onderweg liep ik in de buitenste rij en vroeg aan een SS-man naar mijn vrouw en kinderen. Hij zei, dat ik ze iedere zondag zou mogen zien.
Onderzoek door John Breukelaar, ‘Het uiterste der zee’ door Pauline Broekema, ‘Ondergang’ door J. Presser, ‘Links aan de Grift’ 50 jaar PVDA in Apeldoorn, Stadsarchief Amsterdam, ‘De Joodse Gemeente te Apeldoorn en het Apeldoornsche Bos’ door S. Laansma en Delpher (gedigitaliseerde Nederlandse historische kranten). CODA Archief Apeldoorn, Erica adresboek van Apeldoorn, Yad Vashem, het Gelders Archief, afdeling ‘Naam & Gezicht’ van het herinneringscentrum Kamp Westerbork en het boek ‘In Memoriam’ door Guus Luijters.
11 mei 2019