De kleine Leo Klisser kwam uit een Amsterdams gezin. Het gezin woonde aan de Nassaukade 153 éénhoog. Moeder Lena (Leentje) Klisser-Kok werd geboren in 1896. Vader Elkan (Eddy) Klisser in 1900. Hij was hoofdvertegenwoordiger van de Rotterdamse firma Karel Bergel, die onder meer Tudor-scheermesjes importeerde. Later ging hij voor zichzelf werken. Hij verkocht boodschappentassen en was makelaar in speelgoed en snuisterijen. De oudste zoon Johan (Han) werd geboren in 1927, Leo op 13 juli 1936.
Toen in 1942 de situatie tijdens de bezetting voor de Joden steeds gevaarlijker werd, ging het gezin Klisser in de onderduik. Vader en moeder Klisser doken onder in Driebergen, de twee jongens ieder apart van de ouders. Broer Han vond, om de hoek bij zijn ouders, onderdak bij het gezin Brand. Hij en zijn ouders aten wel eens met elkaar, maar in het zelfde huis slapen vond zijn moeder te gevaarlijk.
De kleine bewegelijke Leo werd, rond zes jaar oud, opgenomen in het gezin van Dirk en Cornelia van den Berg-Huizer in Gouda. Vader Dirk was beheerder van het gemaal Oostpolder in Schieland, zoon Hendrik (Henk) was de oudste. Zoon Dirk was even oud als Leo, de jongste zoon Arie, geboren in 1941, was nog een peutertje. Tegelijk met Leo kwam er nog een jonge onderduiker in huis, Fred van Dam. Hij was 12 jaar, net als Hendrik van den Berg.
Toen de ouders Klisser in 1943 in Driebergen werden opgepakt en meegenomen door de politie, vluchtte zoon Han achterlangs het bos in. Hij kwam in Amsterdam terecht bij een hartelijk mannenstel, Henk Schuitemaker en Joseph de Waal, die hem veilig de oorlog door wisten te loodsen. Johan Klisser overleefde en bouwde vanuit niets een succesvol bedrijf op in Nieuw Zeeland: Klisser's Farmhouse Bakery. Hij is nu 90 jaar, maar moet leven met het trauma van de moord op zijn ouders, broertje, oma en andere familieleden.
In zijn onderduikjaar bij de familie Van den Berg kon Leo een redelijk vrij leven leiden. Achter het huis bij het Gouwekanaal was de dunbevolkte polder, met hier en daar een boerderij. Leo speelde met de andere kinderen: kleuter Arie, Dirk van zijn eigen leeftijd, Hendrik van 12 jaar, en misschien ook onderduiker Fred. Met Dirk sliep hij op een kamer. Leo was een nerveus ventje, aldus zijn onderduikbroer nu. Een stevig kereltje, even groot als Dirk en met net zulk donker haar. Je zag geen verschil tussen hen qua uiterlijk. Als Leo zich erg verdrietig voelde door het gemis van zijn ouders en broer, vroeg hij wel eens aan Hendrik of ze gingen vissen. Als ze dan een half uurtje samen gevist hadden, voelde hij zich weer beter.
Vader Dirk van den Berg was recht door zee, niet zo'n knuffelaar, moeder Cornelia wel. Bij haar kroop Leo wel eens op schoot. 'Oma' noemde hij haar, terwijl de even oude Dirk haar 'mamma' noemde. Eten was er volop, karweitjes in de tuin waren er altijd wel te doen voor de kinderen. Beide jonge onderduikers Leo en Fred kregen soms thuis onderwijs van tante An, een nicht van onderduikvader Dirk van den Berg. Zij was getrouwd met de Joodse Gouwenaar Jaap de Beer van de wolwinkel van de Gouwe, die wellicht ook betrokken was bij de komst van de onderduikjongens.
Toen kwam eind oktober 1943 door toedoen van politieman Arie Oudenaarden de dag van verraad. De SD viel het huis binnen. Moeder Cornelia zat in de keuken en kon niets doen met haar been vol spataderen. Vader Dirk werd in de handboeien geslagen. Hij werd in concentratiekamp Vught gevangen gezet en kwam na een jaar als een gebroken man terug.
Zoon Hendrik van den Berg vluchtte met de andere onderduiker Fred weg achter het kolenhok langs, het huis uit en, onder een omheining van hulst door, de polder in. Naar de boerderij van buurman Kees van Meij, die aan het melken was. De Duitsers zagen beide jongens niet wegglippen. Bij de buurman kropen Hendrik en Fred in de hooiberg. Evenals Hendrik overleefde Fred de oorlog, maar veel later pleegde hij zelfmoord.
De kleine Leo moest mee met de SD, gillend: "Oma, help me!". Hendrik van den Berg vertelde voor de documentaire: "Ik zie hem daar nog gaan die gang uit, gillend om moeder, gillend. En dan hoor ik het nog, voel ik het nog. Ik huil niet gauw, maar als ik het over dat ventje heb, dan rollen de tranen me over de wangen. ik kan het niet loslaten."
Leo kwam terecht in het politiebureau annex de arrestantengevangenis Haagseveer in Rotterdam. Daar zat hij van 22 tot 26 oktober 1943. Na ruim een maand te zijn ondergebracht bij het pleeggezin Baars-Kok in Rotterdam (vermoedelijk familie), werd hij op 10 december 1943 onder (kinder)politiebewaking gedeporteerd, samen met een groepje opgepakte Joodse volwassenen en kinderen. Dit gebeurde in een reguliere trein van Rotterdam naar Westerbork, niet vanuit Loods 24.
Eerst ging Leo op transport naar kamp Westerbork, waar hij zijn ouders Elkan en Leentje Klisser-Kok weer gezien zal hebben, die daar al waren vastgezet. Wellicht heeft de kortstondige hereniging voor hem nog iets goeds betekend.
Daarna volgde op 8 februari 1944 de deportatie naar Auschwitz. Daar werden hij en zijn moeder Leentje (47) op 11 februari 1944 om het leven gebracht; zijn vader Elkan (43) verrichtte misschien nog dwangarbeid ergens in de buurt en kwam om het leven op 30 juni 1944.
Kleine Leo Klisser werd 7 jaar. Een Stolperstein herinnert aan zijn onderduik bij het gezin Van den Berg aan de Broekweg 2 te Gouda.
Auteur: Soesja Citroen, Gouds Meta Heerhuis