Bernard de Leeuw is de zoon uit het huwelijk van veehandelaar en koopman Marcus Aron de Leeuw en Sophie de Leeuw-Meijer. Bernard heeft zes broers en twee zussen. Drie kinderen overlijden al als baby. Sallie overleeft de oorlog. De ouders van Aron sterven respectievelijk in 1927 en 1928. Tijdens de oorlog wonen Bernards broer Aron en zijn zus Sara in Apeldoorn.
Jule Lehmann, ook wel ‘Julie’ genoemd, is de dochter van Salomon Lehmann en Friedrike Lehmann-Rosenstamm.
Uit dat huwelijk wordt nog een dochter geboren, Elise.
Bernard en Jule worden op 10 november 1905 in het Duitse Emden in de echt verbonden. Jule bevalt op 11 december 1907 van een zoon, Max. Deze zoon zal later trouwen met Julie Stern. Beiden wonen korte tijd in Apeldoorn.
Bernhard en Jule komen in oktober 1933 uit Duitsland naar Apeldoorn en nemen tijdelijk hun intrek bij het gezin van Sara de Jong-de Leeuw (1880-1943), de zus van Bernard. Van Bernard is in het bevolkingsregister van Apeldoorn vastgelegd: ‘zonder beroep’.
Na enkele weken vertrekt het echtpaar naar Meester van Hasseltlaan 13. De Amsterdamse zorginstelling ‘de Joodsche Invalide’ brengt onder andere door een loterij geld bijeen voor een nieuwbouwproject in de Amsterdam. Van Hasseltlaan 13 is één van de adressen waar een tijdlang loten worden verkocht. Bij de trekking worden huizen, auto’s, radiotoestellen, rijwielen en vele andere prijzen verloot.
In maart 1934 komt Bernards neef Max de Leeuw (1904-1943), die ook in Duitsland woonde, bij het echtpaar inwonen. Max is een zoon van Aron de Leeuw (1872-1943), de broer van Bernhard.
In mei 1938 verhuist het echtpaar in dezelfde straat, ze gaan nu op nummer 10 II wonen. Voor hen hebben hun zoon Max en diens vrouw er gewoond, zij lijken het pand verlaten te hebben, voordat Bernhard en Jule er in trekken.
In oktober 1939 emigreert de zus van Jule, Elise Cahn-Lehmann, naar Nederland. Ze is de weduwe van David Wilhelm Cahn, die in Duitsland rechter was (huwelijk op 25 januari 1929, Bremen). Jule, Elise, Bernard en neef Max vormen dan één huishouden.
Nadat het echtpaar zes jaar eerder zelf tijdelijk onderdak heeft gekregen van de zus van Bernhard, bieden zij nu zelf onderdak aan Aron, de broer van Bernard, en zijn gezin dat uit Duitsland naar Nederland is geëmigreerd. Na enkele weken verhuist het gezin naar een eigen woning aan de Catharina van Reesstraat, op nummer 10. Jule’s zus Elise sterft tijdens de oorlog aan eierstokkanker.
Bernard werkt vanaf september 1939 als armenbezoeker in het Apeldoornsche Bosch. In 1940 krijgen hij en Jule korte tijd inwoning van Rosa de Leeuw-Wolf (1901-1943), dan nog ongehuwd. Ze wordt genoemd in het vreemdelingenregister en verblijft vermoedelijk korte tijd als logé in Apeldoorn. Op het moment dat de gemeente Apeldoorn de hoofdelijke omslag* vaststelt, wordt Rosa, als bewoonster van de Meester van Hasseltlaan 10 II, hierin meegenomen. Ze huwt in 1942 met de eerder genoemde neef Max de Leeuw.
Op 1 oktober 1941 doet Bernard aangifte van diefstal; uit zijn huis zijn twee distributie-bonboekjes vervreemd. Over een mogelijke verdachte wordt niet gesproken.
Vanaf 3 mei 1942 moeten Bernard en Jule, zoals alle Joden van zes jaar en ouder, buitenshuis een Jodenster op hun kleding dragen, een nieuw dieptepunt in de onderdrukking van het Joodse volk. Enkele weken hierna beginnen de massale deportaties naar de vernietigingskampen.
In de nacht van 17 op 18 november 1942 vinden er in Gelderland in verschillende plaatsen grote razzia’s plaats. In Apeldoorn wordt een onbekend aantal Joden uit hun huizen gehaald en lopend naar het plaatselijke treinstation geleid. Van daaruit worden ze per trein naar Kamp Westerbork gedeporteerd. Onder hen zijn Bernard en Jule. Een andere bron vermeldt wel een aantal en spreekt over zevenenzestig opgepakte Joden.
Het echtpaar wordt aansluitend in Kamp Westerbork geregistreerd. Bernard en Jule worden ruim zeven maanden in het doorgangskamp opgesloten, ze verblijven in barak 73. Op dinsdag 25 mei 1943 vertrekt vanuit het kamp transport 65 met als eindbestemming Sobibor. Het transport telt 2862 gedeporteerden. Bernard en Jule worden op vrijdag 28 mei 1943, meteen na aankomst, om het leven gebracht in een gaskamer.
Hun zoon Max wordt in doorgangskamp Westerbork geïnterneerd, waar hij tewerk wordt gesteld bij de bagage- en ordedienst van het kamp. Max en zijn vrouw overleven de oorlog.
* een hoofdelijke omslag is een gemeentelijke belasting; bij een tekort op de gemeentelijke begroting, werd dat tekort hoofdelijk en naar rato van vermogen omgeslagen over de inwoners.
Bronnen: CODA Archief Apeldoorn, Gelders Archief, gemeente Weener (Duitsland), stichting Sobibor, afdeling ‘Naam & Gezicht’ van het herinneringscentrum Kamp Westerbork, en het boek ‘In Memoriam’ door Guus Luiijters.
17 juni 2021