Jacob Groenberg is de zoon van Abraham Nathan Groenberg en Mietje Zilverberg. Het echtpaar krijgt zeven kinderen, van wie er één als baby sterft. Vijf kinderen sterven gedurende de oorlog. De oudste zoon, Mozes, wordt aan het einde van de oorlog uit Kamp Westerbork bevrijd.
Alle kinderen van Abraham Nathan en Mietje worden in Zwolle geboren en brengen hier het eerste deel van hun leven ook door. In 1908 staat het voltallige gezin één week lang in Rotterdam geregistreerd. Daarna gaan ze in Apeldoorn wonen.
In Apeldoorn heeft de vader van Jacob een winkel in de Mariastraat, op nummer 22 (nu: nummer 30). De naam van het bedrijf is simpelweg ‘A. Groenberg’. Hoogstwaarschijnlijk werken één of meer kinderen ook in de zaak. In de lokale kranten adverteert het bedrijf met het, al dan niet uit inboedels, inkopen van ledikanten, matrassen, tapijten en dames- en herenkleding.
Jacob verliest in 1924 zijn vader. Zijn moeder zet het bedrijf onder dezelfde naam voort. Ook de koers van de zaak blijft zoals hij was. Vijftien jaar later overlijdt Mietje Zilverberg. Het is mogelijk dat zij dan patiënt is in het Apeldoornsche Bosch; de aangifte van haar overlijden wordt namelijk gedaan door Jozua Levie Philipse, in zijn functie als ‘gestichtsbeambte’. Na de dood van hun moeder nemen in ieder geval twee broers van Jacob de zaak over. Volgens een in 2020 nog in leven zijnde neef zouden Barend en Sally de zaak draaiende hebben gehouden.
Jacob gaat in zijn tienerjaren naar de Ambachtsschool in Apeldoorn en in de krant is te lezen dat hij in april 1915 “is bevorderd in de afdeling meubelmakers van de 1e naar de 2e klasse”. Twee jaar later staat hij opnieuw in de krant; dan heeft hij met succes een diploma behaald bij de afdeling meubelmakers.
Jacob doet in zijn jongere jaren aan schaken. In de krant staat ook een enkele keer J. Groenberg als lid van de Apeldoornsche Joodsche Tooneelclub. Dit zou Jacob of zijn broer Joseph moeten zijn; het zijn de enige twee inwoners van Apeldoorn met een ‘J’ als initiaal en Groenberg als familienaam. Op een foto, die in het bezit is van familieleden, is op de achterzijde iets geschreven over Jacob en over de schaakclub. Het is mogelijk dat de krantenartikelen niet over Joseph, maar over Jacob gaan. Echter zijn er krantenartikelen uit de jaren dertig die J. Groenberg noemen in de periode dat Jacob in Den Helder woont, deze berichten moeten daarom naar Joseph verwijzen.
Jacob is meubelmaker en trouwt in de zomer van 1932 met Sara Schaap die kapster is. De bruidegom is tweeëndertig jaar oud en de bruid drie en twintig. Het echtpaar gaat wonen in de De Ruyterstraat, in het huis op nummer 27. Dit is één van de adressen waar geïnteresseerden een periode lang loten kunnen kopen ten gunste van ‘de Joodsche Invalide’. Deze Amsterdamse zorginstelling werft, onder andere door middel van loterijen, geld voor een nieuwbouwproject in de hoofdstad. Bij de trekking worden huizen, auto’s, radiotoestellen, rijwielen en vele andere prijzen verloot.
Eind mei 1935 krijgt het echtpaar een zoon die ze de naam Lezer (Lezi) geven. In oktober 1936 vertrekt Jacob met zijn gezin naar Den Helder. Na anderhalf jaar (maart 1938) keert Jacob met zijn zoon terug naar Apeldoorn en neemt zijn intrek in een huis in de Ugchelseweg 77. Hij woont hier in bij het eveneens Joodse gezin De Vries. Hier woont Jacob in hetzelfde pand als Samuel Abraham Knegje (1902-1943).
Sara gaat niet mee naar Apeldoorn en verhuist naar Castricum. Jacob en Sara zijn op 1 december 1938 officieel van elkaar gescheiden.
Hun zoontje Lezer komt medio 1938 als pleegkind in het, eveneens Joodse, gezin van Andreas Kamp terecht. In het bevolkingsregister van Apeldoorn staat dat dit een voogdijzaak betreft. Het Joodse echtpaar Kamp zorgt tot februari 1939 voor Lezer. Het kind verhuist aansluitend naar Amsterdam waar hij weer bij zijn moeder gaat wonen. Op 15 maart 1940 verhuist het gezin De Vries naar de Tutein Noltheniuslaan 32. Jacob verhuist gelijktijdig met hen mee (net als Samuel Abraham Knegje). Hier voegt zich korte tijd later het echtpaar Meijer Pijpeman (1905-1943) en Maria Pijpeman-Kokernoot (1909-1943) bij aan.
Op 15 september 1941 wordt het de Joodse bevolking verboden om onder andere schouwburgen te bezoeken en een week later worden zij ook geweerd uit alle verenigingen en stichtingen. Hiermee valt het doek voor de Apeldoornsche Joodsche Toneelvereniging.
In oktober 1941 wordt in Apeldoorn willekeurig een aantal Joden opgepakt. De avond voor deze arrestaties spreekt de commissaris van politie van Apeldoorn het voltallige personeel toe, hij doet dan uit de doeken hoe hij het arresteren van de Joden wil gaan aanpakken. Onder de slachtoffers zijn Jacob en drie van zijn broers. Alle opgepakte Joodse mannen worden via Arnhem naar het dan al beruchte Mauthausen gedeporteerd. Zij komen op 11 oktober 1941 in Mauthausen aan. Jacob sterft binnen twee weken na aankomst.De doodsoorzaak die, vermoedelijk valselijk, genoteerd wordt is zwakte van de hartspier. Hiermee probeert de leiding van het concentratiekamp de eigen rol in de dood te verdoezelen. De familie heeft hoogstwaarschijnlijk een bericht van overlijden ontvangen.
Bronnen: Nabestaanden van gezin Groenberg, Stadsarchief Rotterdam, Regionaal Archief Alkmaar, Historisch Centrum Overijssel en KZ Gedenkstätte Mauthausen
25 januari 2020