'Van de velen die het zouden verdienen, noemen wij hier twee namen. De eerste is die van Joachim (‘Schuschu’) Simon, een Duits-Joodse jongeman van ongemene intelligentie en voortreffelijk karakter die, hoewel astmalijder, onophoudelijk in de weer was, onvermoeid voor- en voortgaand met een minimum aan rust, slaap en voedsel. Zijn ascetisch idealisme, aldus een bericht, stempelde hem tot de bewonderde en beminde leider. Bij een poging tot grensoverschrijding in de handen zijner vervolgers gevallen en in het bezit van gegevens, die de organisatie in gevaar konden brengen, benam hij zich het leven (januari 1943).
Hij had nauw samengewerkt en was in hechte vriendschap verbonden met de niet-Joodse onderwijzer Joop Westerweel. Ook deze bracht pioniers over de grens. Ons zijn de afscheidswoorden overgeleverd, die hij moet hebben gesproken tot drieëntwintig Joodse jongens, door hem tal aan de voet van de Pyreneeën gebracht: ‘Nog enkele dagen en uw bevrijding is er; spoedig gaat gij een vrij land betreden en zal het uw taak zijn, Palestina op te bouwen tot een vaderland voor alle Joden ter wereld. Vergeet echter de arbeid van hen niet door wie gij in staat waart, de vrijheid te verkrijgen: hen, die hun leven gaven, opdat gij uw doel zoudt kunnen bereiken. Vergeet dit alles niet!”
Het is niet vergeten - door hen althans niet, want in Israël staat thans een Westerweelwoud. Ter ere van deze man, die ook bij een grensoverschrijding gepakt en naar het strafkamp Vught gebracht werd. Hoe zwaar ook gemarteld, behield hij daar een grote geestkracht.
Door verraad mislukte een poging van de organisatie om hem te bevrijden; op 11 augustus 1944 doodden de Duitsers Joop Westerweel.'
Jacques Presser, 'Het verzet van Joden in Nederland 1940-1945', Het Vaderland 4 mei 1961