Selma Witting is samen met haar broer Gustav Witting (3 september 1871) halverwege de jaren dertig in Mook komen wonen, waar ook hun zus Regina Jacobsohn-Wittkowski woonde met haar zoon Fritz Jacobsohn en zijn gezin.
Selma en haar broer Gustav gaven gehoor aan de oproep om zich te melden voor deportatie in de veronderstelling dat, omdat zij zich altijd goed aan de voorschriften gehouden hadden, hen weinig kon gebeuren.
Uit een briefwisseling met het Joods Maatschappelijk Werk komt naar voren dat bij aankomst in Westerbork het geld dat zij bij zich hadden in beslag is genomen door een beambte van de Liro. Selma had één gulden en 28 cent bij zich en Gustav één gulden en 80 cent.