Mietje van der Stam wordt geboren te Den Haag op 25 april 1873 als dochter van Joseph van der Stam en Roosje Wolff. Mietje trouwt op 22 augustus 1894 te Amsterdam met Levie Snijders, geboren op 11 september 1869 te Amsterdam, beroep bakker/venter. Levie sterft al op 25 maart 1900 in het provinciaal gesticht Meer en Berg te Bloemendaal. Hij heeft depressieve klachten en komt zeer waarschijnlijk om het leven door zelfdoding. Uit dit huwelijk wordt een paar maanden later na de sluiting te Amsterdam op 4 november 1894 al een dochter geboren: Elisabeth (Bets) Snijders.
Mietje woont nog een tijdje met dochter Bets bij de zus van haar overleden man Eva Gosler-Snijders in en trouwt voor de tweede keer op 19 november 1903 te Amsterdam met Simson Messias, geboren op 19 maart 1873 te Amsterdam, beroep sigarenmaker en loopknecht. Simson overlijdt ook op vroege leeftijd (7 maart 1924, Amsterdam) en wordt – net als zijn voorvaderen – begraven op Beth Haim, de joodse begraafplaats te Ouderkerk a/d Amstel. Uit dit huwelijk wordt op 7 juni 1906 te Amsterdam een dochter geboren: Sara (later wordt dat Lien) Messias.
Mietje trouwt een derde keer te Amsterdam op 13 september 1933 met Abraham van Kolm, geboren op 27 juli 1877 te Amsterdam, beroep diamantversteller van wie zij op 21 februari 1935 alweer scheidt.
Het verhaal gaat dat Mietje te Amsterdam op het Krugerplein door de Nazi’s wordt opgepakt. Op dat moment woont zij op Afrikanerplein 38. Vervolgens wordt Mietje via de deportatieplaats Hollandsche Schouwburg – haar naam bevindt zich op de namenwand – naar Westerbork overgebracht waar ze op 8 april wordt geregistreerd en geplaatst in barak 67. Op dinsdag 13 april volgt het treintransport vanuit Westerbork met 1204 mannen, vrouwen en kinderen naar Sobibór, Polen waar zij op 16 april 1943 wordt vermoord. Van de andere 1203 personen van dit zevende transport naar Sobibór is niemand teruggekeerd.