Izak Joel Stad was het derde kind in het gezin van marktkoopman Hijman Stad en Grietje Spreekmeester. Hij is geboren en getogen op verschillende adressen in de Jodenbuurt. Vader Hijman en moeder Grietje stonden vanaf 1924 met meubelen op het Waterlooplein, en verkochten vanaf 1933 op dezelfde plek ‘ongeregelde handel’. Izak had drie broers en een zusje, Simon, Meijer, Nathan en Judith.
Izak volgde speciaal lager onderwijs en ging daarna aan de slag als magazijnbediende in een winkel voor huishoudelijke artikelen. Izak was klein van postuur, slechts 1,55 meter. Bij de keuring voor militaire dienst in april 1926 werd hij daarom afgekeurd. Vanaf 1931 verdiende hij zijn brood als kousenverkoper op de markt. Aanvankelijk stond hij van maandag tot en met vrijdag op de Dappermarkt, maar in datzelfde jaar vertrok hij naar een vaste standplaats op het Waterlooplein. Later kreeg hij ook nog een vergunning om op zondag met kousen en sokken op Uilenburg te staan.
In juni 1932 trad Izak in het huwelijk met ʻmantelwerksterʼ Rebecca à Cohen, jongste dochter uit een groot gezin met zeven kinderen. Ze betrokken een eigen huurwoning in de Vrolikstraat 66-II, in Amsterdam-Oost. Het jaar daarop kregen zij een zoon, Hijman, en twee jaar daarna een dochter, Hanna. Izaks handel op de markt liep vanaf 1935 niet goed meer: vanwege ‘slechte tijdsomstandigheden’ had hij ‘een gering bestaan’, zo noteerde een ambtenaar van de Steun in Izaks dossier. Zelf schrijft hij in een brief: ‘Inkopen kan ik niets meer, daar ik geen geld meer heb en omdat ik haast geen handel heb, verkoop ik steeds minder. Vandaag heb ik een kwartje ontvangen en moest om mijn kraam te kunnen betalen fl 1,- lenen bij een familielid. Ik heb het heus niet erger voorgesteld dan dat het inderdaad is. Ik heb niet meer te eten. Toch zou ik niet graag bij het legertje steuntrekkers komen daar ik het eerst nog met een melkwijk of petroleumwijk wil proberen (…) Ik wil mijn brood verdienen en er hard voor werken, liever als om steun vragen’. Zijn vrouw Rebecca bracht als naaister een beetje geld binnen en in 1939 vond Izak twee baantjes als bezorger van het Nieuw Israëlietisch Weekblad en als magazijnbediende. Toen vanaf 9 oktober 1940 de Joodse krant niet meer mocht verschijnen, raakte Izak zijn werk als bezorger weer kwijt.
Izak werd op zaterdag 22 februari 1941 opgepakt bij de razzia in de Jodenbuurt. Ook zijn zwager Hartog (Harry) Gosler en zijn neef Louis Gosler werden gearresteerd. Ze werden met honderden andere Joodse mannen naar kamp Schoorl overgebracht en van daaruit naar Buchenwald en Mauthausen gedeporteerd. Op 30 augustus 1941 werd Izak, 34 jaar oud, in dat kamp 'auf der Flucht erschossen'. In het kampregister staat vermeldt dat Izak aan ‘genarthritis’ is overleden.
Izaks echtgenote Rebecca, wier moeder zeven weken voor de razzia overleden was, werd door een rabbijn op de hoogte gesteld van de dood van haar man. Hij kon haar niet meedelen waaraan Izak overleden was. Drie maanden later had zij nog altijd geen officiële overlijdensverklaring uit Mauthausen. Rebecca wist in de zomer van 1942 via de Joodse Raad een baantje te bemachtigen als dienstbode bij een Joodse familie. Ze hoopte met de felbegeerde Sperre die dat opleverde vrijgesteld te worden van deportatie. De Joodse familie waarvoor zij werkte, werd echter opgepakt en daarmee verdween ook haar baantje. Samen met haar twee kinderen werd Rebecca naar Westerbork overgebracht en van daaruit op maandag 14 september naar Auschwitz gedeporteerd, waar zij en de kinderen direct na aankomst werden vermoord. Izaks vader Hijman was op
11 september 1942 in Amsterdam overleden en werd begraven op de Joodse begraafplaats in Diemen. De enigen van het gezin Stad die de oorlog overleefden, waren de oudste broer van Izak, Simon, en zijn zus Judith. Haar dochtertje Estella is wel vermoord.
Bron Stadsarchief Amsterdam
https://www.amsterdam.nl/stadsarchief/themasites/razzia/izak-joel-stad/