Isaäc en zijn broer Samuel de Wolf groeiden op in het jongensgezin van Jacob de Wolf en Rebecca Blog. Moeder Kaatje zette zeven jongens op de wereld, van wie er twee op jonge leeftijd overleden. Samuel was de tweede zoon die in leven bleef, Isaäc de jongste. Beiden werden geboren op de Hoogte Kadijk, niet ver van Rapenburg, en met uitzondering van twee jaar Indische buurt woonden zij met het ouderlijk gezin gedurende hun hele leven in de oude Jodenbuurt.
De zoons van lompenkoopman Jacob de Wolf volgden lager onderwijs op een van de buurtscholen en traden daarna in de voetsporen van hun vader en werden beiden lompensorteerder. In mei 1932 overleed moeder Rebecca op 49-jarige leeftijd. Vader Jacob bleef achter met vier zoons, van wie de jongste, Isaäc, pas 13 jaar was.
Broer Samuel was inmiddels getrouwd met Kaatje Pront, ventersdochter uit een groot arm gezin uit de Rapenburgerstraat. Hij had op zijn 21ste al drie kinderen: Jacob, Gretha en Rebecca. Later zouden er nog twee volgen: Esther en Manuel. Om al die kindermonden te voeden, veranderde Samuel van beroep en werd vanaf 1934 venter in lompen, metalen en gedragen kleding. Ook probeerde hij het korte tijd met gerookte en gezouten vis, maar het bleef sappelen en het jonge gezin belandde zeer regelmatig en voor langere perioden in de Steun.
Vader Jacob hertrouwde na ruim drie jaar met de weduwe Heintje Roeg. Vanaf dat moment werden zijn drie jongste zoons, onder wie Isaäc, verzorgd door hun stiefmoeder. Het gezin woonde in de Valkenburgerstraat. Het is duidelijk dat de drukbevolkte straten in de Jodenbuurt voor zowel jongens als meisjes een ware huwelijksmarkt vormden. Zo ook voor Isaäc. Hij trouwde op 24 mei 1939 met lingerienaaister Frederika Springer, wier vader eveneens lompenventer was. Isaäc trok in bij zijn schoonfamilie in de Nieuwe Uilenburgerstraat. Pas in maart 1940 ging het stel op zichzelf wonen in de Moddermolensteeg in de Nieuwmarktbuurt, op een steenworp afstand van hun beider ouders.
Bij de razzia in de Jodenbuurt van zaterdag 22 februari werd Samuel meegenomen, de dag erna werd zijn broer Isaäc opgepakt. Naast de twee broers werd ook de neef van stiefmoeder Heintje, lompenkoopman Aron Smeer, gearresteerd. Samen met honderden andere Joodse jonge mannen werden zij naar kamp Schoorl overgebracht en van daaruit naar Buchenwald en weer later naar Mauthausen. In dat laatste kamp kwam Isaäc op 10 augustus 1941 om het leven. In de kampregisters staan twee ʻofficiëleʼ doodsoorzaken: ‘colitis culcerosa’ en ‘gangraena sicca’. Zijn broer Samuel werd op 1 september 1941 in Mauthausen omgebracht.
Samuels vrouw Kaatje en hun vijf jonge kinderen werden allen in september 1942 direct na aankomst in Auschwitz vermoord. Ook alle leden van het ouderlijk gezin van Isaäc en Samuel
– vader Jacob, stiefmoeder Heintje, de broers Willem, Mozes en Gerrit – werden omgebracht. De enige die de oorlog overleefde, was Isaäcs vrouw Frederika. Zij overleed in 1999. Neef Aron Smeer stierf volgens de kampadministratie op 6 september 1941, maar het vermoeden bestaat dat hij op 13 augustus in
Slot Hartheim is vermoord.
Registratiekaart uit Buchenwald, Arolsen Archives