Addition

In Memoriam II

Foto- en filmtechniek is een hobby van Herman. In 1927 krijgt hij het verzoek van leden van de personeelsvereniging van het Apeldoornsche Bosch ‘Nieuw Leven’ om, als blijvende herinnering aan een eindexamenfeest, een groepsfoto te maken van alle geslaagde examenkandidaten. Deze foto wordt gemaakt in het ‘fraaie plantsoen’ voor het hoofdgebouw. Het jaar erop viert de personeelsvereniging zijn vijfjarig jubileum, wat uitgebreid wordt gevierd met onder meer een jazzband, cabaret en een feestlied. ‘Alles was tot in de puntjes verzorgd; tot zelfs het in eigen drukkerij vervaardigde drukwerk (programma en feestlied) aan toe. Het typografisch gedeelte van beide was arbeid van den heer H. Nieweg. De viering van het eerste lustrum van Nieuw Leven zal niet spoedig uit het geheugen verloren gaan.’

Een paar jaar later wordt Herman door het bestuur van dezelfde personeelsvereniging uitgenodigd om een luchtige, laagdrempelige lezing (causerie) te houden. De krant doet verslag: ‘De heer N., die zijn sporen op dat gebied wel verdiend heeft, vond een zeer aandachtig gehoor bij degenen, die dit vak als amateur beoefenen. Spr. had zijn voordracht getiteld: „Het negatief proces". 't Zou te ver voeren om in details in te gaan op den degelijken inhoud van het gesprokene, waaruit zeer duidelijk bleek, dat de heer N. zijn onderwerp volkomen beheerschte. Vele nuttige wenken werden door hem gegeven, die, als ze worden opgevolgd, hun die als amateur de photographie beoefenen, voldoening en succes bezorgen.’ De krant verhaalt verder dat de aanwezigen met grote belangstelling luisteren, dat het applaus hiervan een goede graadmeter is en dat de vragen die na de pauze gesteld worden een teken zijn van de interesse van de aanwezigen. Een paar weken later is Herman aanwezig bij een bijeenkomst van de ‘Joodsche Vrouwenvereeniging voor Praktisch Palestinawerk’. Na de lezing wordt de film getoond, ‘die in technisch opzicht ‘tot in de puntjes’ is verzorgd door Herman Nieweg, magazijnchef van het Apeldoornsche Bosch’.

Herman zet zich ook in voor de kwaliteit van het onderwijs. In 1927 wordt hij herkozen als lid van de Oudercommissie van school 24 (Zilverweg, nu: Rietendakschool), de school vlakbij de woning van het gezin. Hermans lidmaatschap van de oudercommissie maakt duidelijk dat de twee dochters hier op school zitten. In 1930 neemt Herman ook het voorzitterschap van de Oudercommissie op zich. Om de schoolreisjes voor de scholieren te kunnen bekostigen wordt enkele jaren lang een loterij georganiseerd. De winnaars kunnen hun prijs bij Herman thuis ophalen. In 1930 dient men wel rekening te houden met twee punten; de adreswijziging per 4 juli en de vakantie van het gezin, twee weken later. Welke prijzen er in de loterij te winnen vielen is onbekend gebleven.

In 1929 is Herman één van de initiatiefnemers voor de oprichting van de Centrale Ouderraad, ook wel genoemd: ‘Bond van Oudercommissies der openbaar lager onderwijs.’ Herman werkt er met enkele anderen doelbewust aan om dit plan onder de aandacht van de bevolking te brengen. Het initiatief heeft succes; de Bond komt er.

Vanaf januari 1931 is Herman ook lid van de Plaatselijke Commissie met toezicht op het lager- en voorbereidend onderwijs. Hij houdt zich vanaf dat moment niet meer alleen bezig met de gang van zaken op school 24, maar met het onderwijs, lager èn voorbereidend, in de hele gemeente.

In 1935 houdt de Oudercommissie van school 24 een propaganda- en feestavond. De propaganda was bedoeld om belangstelling te wekken voor nieuwe ideeën of activiteiten. Herman is één van de sprekers, mede als voormalig lid van de Oudercommissie van deze school. Het doel is duidelijk; nieuwe leerlingen aan zich binden. Herman geeft in het begin van zijn toespraak aan dat hij niet meer gewend is om, zoals hij zelf zegt, ‘in de ‘vuurlinie te staan’, eerder dit zelfde jaar is hij namelijk uit de Plaatselijke Commissie gestapt. Hij maakt zich zorgen over de ontstane druk op de openbare scholen, ‘men’ - niet nader omschreven - zou bezig zijn het openbaar onderwijs ‘op te lossen’. Herman zegt hier het volgende over: ‘En dat moet worden voorkomen. De kinderen hebben een school noodig waarin ze uit alle standen en richtingen thuis zijn. Waar niet op kleur wordt gelet om die te verdoezelen en gelijkvormig te maken, waar de verschillende kleuren juist door hun onderscheid nog meer uitkomen. Waar de kinderen worden bekwaam gemaakt voor de maatschappij. om in vrede en welvaart voor elk te leven. Die school kweekt geen zelfoverschatting.’

In januari 1936 is hij, samen met zijn schoonvader Salomon Abraham van Witsen, getuige bij het huwelijk van het Joodse echtpaar Salomon Cohen (1911-1945) en Irene Frenkel (1910-1942). Het is aannemelijk dat zij onderling een hechte band hebben gehad.

 In juli 1942 begint Herman dingen op te schrijven in een schriftje. Onbekend is of hij in de voorgaande oorlogsjaren ook zo’n schriftje heeft bijgehouden. Op de voorkant staat een afbeelding van een aambeeld met een hakenkruis daar bovenop, omringd door grote voorhamers De opdruk is hoogstwaarschijnlijk door Herman zelf ontworpen en gedrukt; zijn initialen staan namelijk ook op de voorzijde. De tekst bij de afbeelding luidt: ‘Het zal stellig bezwijken - wij willen niet wijken’. Op pagina één schetst Herman het beeld van het dagelijkse leven: ‘De druk waaronder wij leven wordt onhoudbaar. Geen mens is veilig, zijn bestaan, zijn bezit, zijn leven wordt bedreigd. Dagelijks worden duizenden mensen weggevoerd naar kampen in het eigen land, naar Duitsland, naar Polen. De jodenvervolgingen nemen een omvang aan als nooit in de geschiedenis bekend.’

Dochter Betty Helene heeft een aantal jaren gewerkt bij het Apeldoornse Bosch, maar woont ondertussen in Amsterdam. De latere registratiekaart van de Joodse Raad vermeldt dat ze de M.U.L.O. heeft behaald, en aan de Huishoudschool is begonnen of wellicht ook heeft afgerond. Ze wordt aangemerkt als ‘liberaal religieus’.
Dochter Helene Betty begint drie maanden voor de oorlog als leerling-verpleegster bij dezelfde psychiatrische inrichting als haar zus. Haar komst wordt in het personeelsblad ‘De Brug’ genoemd. Haar registratiekaart van de Joodse Raad vermeldt dat ze de Huishoudschool heeft doorlopen, in goede gezondheid verkeert en door de vertegenwoordiger van de Joodse Raad wordt aangemerkt als bruikbare kracht.

Op 19 januari 1943 worden vrijwel alle overgebleven Apeldoornse Joden naar het terrein van het Apeldoornsche Bosch gebracht en daar geïnterneerd. Onder hen bevindt zich ook het echtpaar Nieweg. Hun jongste dochter Helene Betty is als werkneemster van het Apeldoornsche Bosch op dat moment mogelijk al op het zorgterrein, of gaat er met haar ouders naar toe.

Een naoorlogse getuigenis geeft het volgende beeld: Op 18 januari 1943 krijgen de nog overgebleven Apeldoornse gezinnen de boodschap dat zij hun huizen moeten gaan verlaten, en dat ze zullen worden opgehaald. Een lid van de Joodse Raad in Apeldoorn en de waarnemend-administrateur van het Apeldoornsche Bosch krijgen van een politieman te horen dat de groep dorpelingen nog dezelfde avond met een personentrein naar doorgangskamp Westerbork zal worden gedeporteerd. De twee eerder genoemde personen zijn naar het woonhuis van de commissaris van politie gefietst en hebben gevraagd of de groep Joden in het Ontspanningsgebouw (het huidige Vierhuis) van het Apeldoornsche Bosch ondergebracht mochten worden. De commissaris geeft akkoord en midden in de nacht worden de dorpelingen uit de trein gehaald en met bussen, geregeld via een gemengd-gehuwde Joodse man, naar het Apeldoornsche Bosch gebracht (vandaar het eerder genoemde 19 januari 1943). De volgende dag geeft de politie toestemming om de geïnterneerde dorpelingen met vrachtwagens hun huisraad te laten ophalen.

Abraham Meijer, de broer van Sara Dina, wordt, als lid van de Ordedienst van de zorginstelling, gedwongen mee te werken aan de ophanden zijnde ontruiming van het Apeldoornsche Bosch. De geschiedenis leert dat de Ordedienst een dag te vroeg is. Het is denkbaar dat Abraham Meijer hier zijn familieleden heeft ontmoet, maar daar is geen bewijs voor gevonden.

Uit het verdere verloop van de gebeurtenissen is het aannemelijk dat Helene Betty niet bij haar ouders in het Ontspanningsgebouw is geïnterneerd, maar zorg draagt voor patiënten. Zij is aanwezig op het terrein van het Apeldoornsche Bosch, als de bezetter op wrede wijze met de ontruiming van deze psychiatrische inrichting begint; als eersten worden de patiënten en de kinderen van het aangrenzende Paedagogium Achisomog hardhandig in vrachtauto’s geladen. De leiding van deze wrede ontruiming is in handen van SS-Hauptsturmführer Ferdinand Hugo Aus der Fünten. Vervolgens rijden de zes vrachtwagens af en aan naar het station van Apeldoorn, waar een trein met veertig veewagons klaar staat. Dorpelingen horen het geschreeuw en gekrijs van de vele patiënten uit de vrachtwagens komen. Aus der Fünten slaat op het station het hele proces gade. De patiënten worden in negenendertig van deze veertig veewagons opgesloten. Hierna arriveert Aus der Fünten weer in het Apeldoornsche Bosch. Hij probeert onder de personeelsleden vijftig mensen te vinden om als vrijwilliger met de patiënten mee te reizen; hij stelt hen een aanstelling in een ziekenhuis in het Oosten in het vooruitzicht. Een belofte die niet zal worden ingelost. Twintig van de bij elkaar gedreven personeelsleden melden zich aan.

De bezetter selecteert nog tweeëndertig personeelsleden. Onder het personeel dat met de patiënten mee moet is Helene Betty. Zij worden opgesloten in de veertigste veewagon, die alleen is bestemd voor het verplegend personeel. Van hieruit kunnen zij geen zorg bieden aan de patiënten en de kinderen in de andere wagons. Een andere bron verhaalt dat enkele van deze vijftig personeelsleden wél zijn verdeeld over wagons met patiënten.

Helene Betty wordt in de vroege ochtend van vrijdag 22 januari 1943 met transport 45 rechtstreeks van Apeldoorn naar Auschwitz gedeporteerd. Hier wordt zij bij aankomst op 25 januari 1943 vermoord.

Nadat de patiënten en een groep personeelsleden op deze wijze zijn weggevoerd, blijven vrijwel alle dorpelingen en het overige personeel achter op het terrein. Deze Joden worden in de loop van de dag met een gewone personentrein naar Kamp Westerbork gedeporteerd. Onder hen het gezin Nieweg en (schoon)moeder Helena. Hun (schoon)vader, Salomon Abraham, blijft volgens de documentatie nog één dag op het vrijwel volledig verlaten zorgterrein.

In de periode dat Herman en Sara Dina in het doorgangskamp zitten opgesloten, trouwt hun oudste dochter in Amsterdam met handelsreiziger Maurits Waterman. Het is onbekend of Herman en Sara Dina hiervan op de hoogte zijn. In de trouwakte wordt echter genoemd dat de ouders in Apeldoorn wonen en schriftelijk toestemming hebben verleend voor het huwelijk.

Herman en Sara Dina blijven tot 20 april 1943 geïnterneerd in het doorgangskamp. Het echtpaar wordt ingedeeld voor transport 59 dat met tweeëndertig wagons en in totaal 1186 gedeporteerden naar bezet Polen vertrekt. Het transport, met als eindbestemming Sobibor, bereikt op vrijdag 23 april 1943 zijn bestemming. Dezelfde dag worden Herman en Sara Dina van het leven beroofd.
Dochter Betty Helene en haar man worden op 9 oktober 1943 in doorgangskamp Westerbork geregistreerd. Het echtpaar komt op de transportlijst te staan die op 8 februari 1944 zal gaan vertrekken, echter krijgt het echtpaar ‘uitstel’. Op 3 maart 1944 wordt het echtpaar alsnog naar ‘het Oosten’ gedeporteerd en vermoord.

In de periode dat Herman en Sara Dina met hun kinderen geïnterneerd zijn in Westerbork, willen twee mannen in Amsterdam een dode hond begraven. Ze kiezen hiervoor een tuin uit in de Speerstraat, het adres van de vader en tweede moeder van Herman. De mannen hebben deze plek gekozen, omdat zij vermoeden dat het Joodse echtpaar elders ondergedoken zit, en verwachten dus ongemerkt hun gang te kunnen gaan. Als zij in de tuin zijn, kijken zij door het raam van de slaapkamer en zien hier twee lichamen op bed liggen. De politie wordt gealarmeerd en de agenten constateren dat de twee lichamen in verregaande staat van ontbinding verkeren. Het betreft Marcus en zijn vrouw Henriëtte. Aangezien het pand aan de binnenkant volledig is afgesloten, wordt een misdrijf uitgesloten. Ze moeten zich van het leven hebben beroofd, vermoedelijk met gif. Uit overlevering komt naar voren, dat de oproep zich te melden voor deportatie naar doorgangskamp Westerbork de directe aanleiding was. De lichamen worden door de zus van Herman al lopend met een handkar naar de Joodse begraafplaats in Muiderberg vervoerd; in deze periode was het Joden verboden een auto te gebruiken. De urenlange wandeltocht bij daglicht was voor Hermans zus, als joodse vrouw, levensgevaarlijk. Eenmaal aangekomen, wordt de vader van Herman naast zijn eerste vrouw, de moeder van Herman, begraven. Henriëtte krijgt elders op deze begraafplaats een graf.

Ook de oudste dochter van Herman en Sara Dina overleeft de oorlog niet. Samen met haar man wordt zij op 3 maart 1944 naar Auschwitz gedeporteerd en daar worden beiden om het leven gebracht.

Na de oorlog herinneren familieleden zich Herman, Sara Dina en hun kinderen als een liefdevol, hecht gezin.

Verwante van het gezin Nieweg, Stadsarchief Amsterdam, Archief Eemland, Stadsarchief Rotterdam, het Westfries Archief en Stichting Stolpersteine Dordrecht. Afdeling ‘Naam & Gezicht’ van het herinneringscentrum Kamp Westerbork, CODA Archief Apeldoorn, Digitaal Joods Monument, Erica adresboek van Apeldoorn, het Gelders Archief, ITS Archiv Bad Arolsen (International Tracing Service), het boek ‘In Memoriam’ door Guus Luijters, Yad Vashem en Delpher (gedigitaliseerde Nederlandse historische kranten).

9 november2021