Addition

In Memoriam

Samuel Engelschman wordt geboren in 1925 als zoon van Abraham Engelschman en Veronica de Vries. Het echtpaar krijgt in 1917 een dochter en verliest in 1924 een baby. Daarna wordt Samuel geboren. Na Samuel volgt nog een zoon, Barend. Van de vader van Samuel zijn drie beroepen bekend: coupeur, expeditiechauffeur en krantenventer. De vader van Samuel sterft in 1944 na een periode van dwangarbeid. De moeder van Samuel wordt in 1942 in Auschwitz omgebracht. De zus en broer van Samuel overleven de oorlog. Samuel groeit op in zijn geboortestad Amsterdam. Ondanks de jonge leeftijd van zijn zus Duifje werkt zij al in haar pubertijd in een fabriek.

In oktober 1929, Samuel is dan nog geen 4 jaar oud, verlaat zijn vader het gezin en keert terug naar Enschede, de stad waar Abraham al eerder woonde. Samuel en zijn broertje Barend worden ondergebracht in het Joodse weeshuis te Leiden. De vader van Samuel keert in 1930 weer terug. Samuel en Barend worden dan weer in het gezin opgenomen. Samuel woont in zijn eerste elf levensjaren op maar liefst 10 verschillende adressen in Amsterdam. Hoewel de ouders van Samuel formeel niet van elkaar scheiden, wonen zij in elk geval vanaf de tweede helft van de jaren dertig op verschillende adressen. Vanaf dat moment verhuizen de ouders verschillende keren naar telkens andere adressen.

In februari 1937 wordt Samuel opnieuw opgenomen in het Joodse weeshuis van Leiden. Anderhalf jaar later komt Barend terecht in De Bergstichting (Laren, NH). Op 30 mei 1940 wordt Samuel overgeplaatst naar Paedagogium Achisomog, de kinderafdeling van Het Apeldoornsche Bosch. In de vergadering van de voogdijvereniging van het Paedagogium wordt Samuel enkele keren genoemd. Zijn moeder heeft volgens het bestuur geen negatieve invloed op hem en om die reden mag zij gewoon bij hem op bezoek komen (over zijn vader wordt hier niet gesproken) en hij mag op een dag naar De Bergstichting om de bar mitswa van zijn broertje bij te wonen.

Half mei 1941 loopt Samuel weg uit het kindertehuis van Het Apeldoornsche Bosch, de politie wordt geïnformeerd. Hij wordt omschreven als: 1 meter 55 lang, rood haar, gekleed in een zwarte broek en blauwe blouse. Hij draagt zwarte schoenen en heeft geen hoofddeksel op. Samuel meldt zich dezelfde dag nog op het politiebureau, waarna hij onder begeleiding van een zorgverlener teruggaat naar zijn woongroep.

Vanaf 1942 krijgen het bestuur en de leiding van Het Apeldoornsche Bosch signalen dat de patiënten doelwit kunnen worden van de nazi’s. In de dagen voor de ontruiming van Het Apeldoornsche Bosch in januari 1943 worden vrijwel alle nog in Apeldoorn woonachtige Joden op het zorgterrein geïnterneerd. De volgende dag komt een groep van de Ordedienst uit Kamp Westerbork aan in Het Apeldoornsche Bosch. De Ordedienst bestaat uit Joodse geïnterneerden die onder dwang mee moeten werken aan de Jodenvervolging. Niet meewerken betekent deportatie van het hele gezin van de persoon in kwestie. Ditmaal wordt de Ordedienst aangewezen om de SS te helpen met de ontruiming van Het Apeldoornsche Bosch, maar ze komen een dag te vroeg in Apeldoorn aan. De komst van de Ordedienst is in korte tijd het zoveelste signaal aan de directie van Het Apeldoornsche Bosch dat patiënten en personeel niet langer veilig zijn. Rhodea Sandler (geboren: Henriette Dwinger), verpleegster in Het Apeldoornsche Bosch, beschrijft haar herinneringen in haar boek A Long Labour: A Dutch Mother’s Holocaust Memoire: Vanaf dat moment besloten de bestuurders, de administratieve staf en de doctoren dat er geen tijd meer verloren mocht gaan. De patiënten die vrijgelaten konden worden en dat wilden moesten vrijgelaten worden. We hielpen de patiënten om zich snel aan te kleden, smeerden brood dat ze mee konden nemen en gaven ze geld voor de trein en een overnachting mee. We konden niet veel meer voor ze doen. We wisten dat geestelijk gehandicapten in Duitsland gedood werden. Dus hoe het onze patiënten zou vergaan liet niets aan de verbeelding over. Ik bleef enkele uren om te helpen, maar ik wist dat de nazi’s onderweg waren en snel zouden aankomen. Ik wist dat ik weg moest, zoals Ernst me had gezegd.

Onder de patiënten die in staat worden geacht te vluchten is Samuel. Op 24 januari 1943 meldt de zwager van Samuel, in zijn aanwezigheid, zich bij een van de politiebureaus in zijn woonplaats Amsterdam. Hij vertelt daar dat Samuel naar de woning waar hij met zijn vrouw (Duifje, de zus van Samuel) woont is toegekomen. Hoekman vertelt ook aan de dienstdoende agent dat de geneesheer-directeur van Het Apeldoornsche Bosch (Jacques Lobstein) aan Samuel reisgeld heeft gegeven om naar zijn zus in de hoofdstad te kunnen reizen met de bedoeling daar (tijdelijk) zijn intrek te nemen. Het politierapport vermeldt vervolgens: Hoekman, die Ariër is, durft zijn minderjarige zwagertje zonder toestemming van de overheid niet in huis te nemen en stelt hem ter beschikking van de politie. Er wordt navraag gedaan bij de afdeling die alle voortvluchtige (ondergedoken) Joden heeft geadministreerd, maar Samuel komt niet in dit bestand voor. Op de politieafdeling ‘Joodsche Zaken’ is op deze zondag niemand aanwezig zodat Samuel ‘in ieder geval tot maandag in hechtenis wordt genomen’. Voordat hij wordt ingesloten wordt het geld dat hij bij zich draagt, ƒ 1,- (omgerekend ruim € 7,-), van hem afgenomen. Een volgende registratie in het politielogboek laat zien dat Samuel de volgende dag in een politieauto naar ‘Joodsche Zaken’ wordt overgebracht. Uit het verslag dat daar wordt gemaakt, blijkt dat Samuel wordt beschuldigd van reizen zonder ‘reisvergunning’ en van het niet dragen van de Jodenster. Daarop wordt hij voor verhoor overgedragen aan de Sicherheitsdienst.

Op 27 januari 1943 wordt Samuel naar Kamp Vught gedeporteerd. Hier moet hij een gevangenispak met gele driehoek dragen. Hiermee maakt de bezetter duidelijk dat de gevangene een Jood is. Ook krijgt Samuel een gevangenennummer toegewezen. Volgens de registratiekaart van de Joodse Raad heeft Samuel bij het Aussenkommando in Moerdijk dwangarbeid moeten verrichten. Deze registratiekaart vermeldt nog een bijzonderheid: Samuel zou in april 1943 geprobeerd hebben zijn broer naar kamp Vught te krijgen, op dat moment nog steeds verblijvend bij de Bergstichting. Zes maanden nadat hij door zijn zwager bij de politie is gebracht, wordt Samuel vanuit Kamp Vught overgebracht naar doorgangskamp Westerbork. Samuel staat op de transportlijst van het eerstvolgende transport naar de vernietigingskampen. Transport 70 vertrekt op dinsdag 6 juli 1943 met negenenveertig wagons uit het kamp en heeft als eindbestemming Sobibor. Samuel behoort tot de 2417 passagiers. De trein komt op vrijdag 9 juli 1943 tot stilstand op het perron van het vernietigingskamp.

16 april 2023