Salomon Polak groeide op in het grote gezin met negen kinderen van Levie Polak en Sara van Emrik. Hij had drie broers en vijf zussen. Ze woonden gedurende hun leven op tien verschillende adressen in de Jodenbuurt.
Salomon leerde na zes jaar lagere school aanvankelijk voor radiomonteur, later werd hij lompenventer. In 1935 overleed zijn twee jaar jongere zus Marianne, ze was pas 17 jaar, en een jaar later stierf ook zijn vader Levie. Beiden werden begraven op de Joodse begraafplaats in Diemen. Salomon diende op dat moment in het Nederlandse leger op de afdeling infanterie. In de maand van overlijden van zijn vader kon hij groot verlof opnemen. Hij werd geacht bij te dragen aan het gezinsinkomen van moeder Sara, die met drie kinderen achterbleef. De drie oudsten waren inmiddels getrouwd, maar ook zij moesten financieel bijspringen.
In april 1938 trouwde Salomon met de 18-jarige Mietje Papegaai, dochter uit een arm Joods gezin. Salomon werkte nog steeds met lompen, maar in plaats van venter was hij nu sorteerder bij Broekman Lompensorteerderij aan de Amstel 51.
Vanaf juni 1940 woonde Salomon met zijn gezin in de Korte Houtstraat 20-II, een zijstraat van het Waterlooplein en vrijwel op de hoek met de Lange Houtstraat. Tijdens het razziaweekend van 22 en 23 februari 1941 was dat de plek van waar gewapende Duitse politieagenten het plein op stormden. Op zaterdag
22 februari werd Salomon gearresteerd. Onbekend is of hij op straat werd opgepakt of uit zijn huis werd gehaald. Hij was een van de honderden Joodse jonge mannen die via kamp Schoorl naar Buchenwald en later naar Mauthausen werden gedeporteerd. In dat laatste kamp kwam hij, 25 jaar oud, op 8 augustus 1941 om het leven.
Ook zijn familie onderging hetzelfde lot. Na de oorlog was van het grote gezin Polak niemand meer over.
Gebaseerd op onderzoek en verhaal Wally de Lang