In april 1941 verhuist het echtpaar De Jong naar de Generaal van Heutszlaan 12, de woning van Simons dochter Alida Philips-de Jong en haar gezin. De omstandigheden waaronder dit gebeurt, zijn onbekend.
In een naoorlogs onderzoek naar het functioneren van de Apeldoornse politie, specifiek gericht op het antisemitisme dat politiechef Meijer in de oorlog liet zien, komt in een verslag een gebeurtenis naar voren [door: naam]: In de zomer [juni] van 1942 moesten alle Joodse personen hun rijwielen inleveren. Enkelen leverden in plaats van een goede een oud rijwiel in. Politiechef Meijer liet 5 Joodse personen, die zulks hadden gedaan, arresteren en overbrengen naar de SD. Geen dezer personen zijn zover bekend, teruggekeerd. Na deze inlevering ontzag Meijer zich niet, om -naar hij zegt op aandringen van een Duitse Officier- zijn eigen oude rijwiel om te ruilen voor een beter rijwiel, dat door Joodse personen was ingeleverd.
Meijer getuigt dat de nazi’s na de invorderingsactie 100 fietsen kwamen ophalen. Sturmbannführer Nageler, die blijkbaar wist, dat ik een oud rijwiel had, stond er op, dat ik dit omwisselde voor een beter rijwiel. Ik heb daarop mijn rijwiel omgeruild met een door de Joden ingeleverd rijwiel. Of nog meerdere personen op soortgelijk wijze hun fiets rijwiel omgewisseld hebben weet ik niet, doch ik acht dit niet uitgesloten.
Politiechef Meijer vervolgt zijn getuigenis over het moment van de inleveractie als volgt: In verband met vorenstaande rijwiel inlevering, kan ik mij herinneren, dat meerdere Joden in plaats van een goed rijwiel een oude gammele fiets hadden ingeleverd, hetgeen de met de in ontvangstname belaste menschen (NSB-ers) was opgevallen of daar op andere wijze van in kennis gesteld waren. Dit werd mij gerapporteerd en ik heb toen een zestal [1] Joden hiervoor, en omdat zij met deze rijwielen zonder vergunning handel gedreven hadden met Ariërs, laten arresteren en vijf daarvan naar de SD te Arnhem laten overbrengen. De Jood [David Aron] Spier [1904-1943], die ook was gearresteerd, kon aantoonen dat hij vrijuit ging, redenen waarom deze door mij in vrijheid werd gesteld. Ik vermoed dat de naar Arnhem overgebrachte Joden naar Westerbork zijn afgevoerd. Aansluitend somt Meijer de namen op: Asser de Jong (Catharina van Reesstraat 11), Julius de Jong (Koppellaan 6), Joseph Leverpoll (Arnhemseweg 93 II), Abraham Levie (Asselsestraat 135) en Meijer Jozeph Philips (Kerklaan 37) [2]. Meijer Jozeph Philips is de broer van Simon’s schoonzoon Maurits Meijer Philips.
De volgende ochtend wordt ook Simon op het politiebureau ingesloten, de reden van zijn arrestatie wordt niet in de dagrapporten van de politie genoemd. Het is aannemelijk dat het op de een of andere manier verband heeft gehouden met de verplichting om de fietsen in te leveren; mogelijk heeft Simon bij de politie verhaal gehaald of is er een andere reden geweest dat tot aanhouding heeft geleid. De enige context die het politierapport geeft is dat het op last van de politiechef is geschiedt. Na enkele uren wordt Simon weer vrijgelaten.
Simon en Hendrika verlaten na zestien maanden de woning aan de Generaal van Heutszlaan en gaan in augustus 1942 inwonen bij het echtpaar Marcus van Dantzig en Helena van Dantzig-Trijbits, de zus van Simons eerste vrouw. Het echtpaar Van Dantzig is op dat moment al verhuisd naar de Catharina van Reesstraat 11. Op een registratiekaart binnen de carthotheek van de plaatselijk Joodse Raad wordt het volgende over Simon vermeldt: ‘Is lijdend, leeft op dieet, bezit doktersattesten’.
De aanleiding dat het echtpaar De Jong de woning aan de Generaal van Heutszlaan moet verlaten, is waarschijnlijk geweest dat dochter Alida en haar gezin door de nazi’s uit hun woning zijn gezet. Een Duitse officier betrekt vervolgens de woning. De dochter van Simon gaat met haar gezin bij haar schoonouders wonen, Kerklaan 37.
Op 7 januari 1943 wordt het gezin van hun dochter, die op dat moment met zeven personen aan de Kerklaan woont, ongewild onderdeel van een vooropgezet plan, of ze worden slachtoffer van een situatie die de politie en de nazi’s manipuleren ten koste van de familie Philips. Het gezin Philips wordt verdacht antiek Blauw Delfts aan de bezetter te hebben onttrokken. Op de dag dat hun dochter Alida wordt gearresteerd, komt zij nog langs op het adres van haar ouders langs. Simon en Hendrika wonen hemelsbreed 115 meter van hun dochter vandaan.
Na de oorlog wordt er nog een getuige over deze zaak rondom het Delfts Blauw gehoord, een niet-Joodse arts die op dat moment een huisbezoek aflegde bij Marcus van Dantzig (1866-1943), op het adres Catharina van Reesstraat 11, waar op dat moment ook de vader van Alida, Simon de Jong, woonachtig is. In deze getuigenis worden haar vader en stiefmoeder, Hendrika de Jong-de Lange, niet genoemd, maar door beperkingen die de Joden waren opgelegd en het vroege tijdstip (de inval aan de Kerklaan zou omstreeks 9 uur ‘s morgens hebben plaatsgevonden) is hun aanwezigheid wel aannemelijk. De arts herinnert zich dat Alida verteld heeft dat op dat moment de politie in het huis aan de Kerklaan aanwezig was. Ze had toestemming gekregen om langs het gezin Van Dantzig te gaan om afscheid te nemen, waarschijnlijk om haar vader en stiefmoeder nog even te kunnen spreken. Ook vertelde ze dat ze de kans had gekregen om enkele koffers te pakken. Toen ze weer naar beneden kwam, zag ze dat de pendule van de schoorsteenmantel was gestolen.
Op 19 januari 1943 worden vrijwel alle overgebleven Apeldoornse Joden op het terrein van Het Apeldoornsche Bosch geïnterneerd. Tot deze groep behoren ook Simon, Hendrika en het echtpaar Van Dantzig. Er is een getuige die schrijft dat enkele Joden die deze dag geïnterneerd werden ‘allerlei bezit, tot aan meubelen aan toe’ vanuit hun huis naar Het Apeldoornsche Bosch lieten overbrengen. Het is mogelijk dat veel Joden geen enkel idee hadden van wat hen te wachten stond.
In de nacht van 21 op 22 januari 1943 wordt Het Apeldoornsche Bosch op wrede wijze ontruimd. In de vroege ochtend van 22 januari 1943 worden alle patiënten en een vijftigtal personeelsleden rechtstreeks naar vernietigingskamp Auschwitz gedeporteerd. In de loop van de dag vertrekt er nog een trein vanaf het treinstation van Apeldoorn. Het betreft een reguliere personentrein. Het echtpaar wordt met dit transport naar doorgangskamp Westerbork gedeporteerd.
Simon en Hendrika verblijven tweeënhalve week in het doorgangskamp. Op een dag worden hun namen opgelezen en moeten zij zich klaarmaken voor het eerstvolgende transport naar ‘het Oosten’. Op dinsdag 9 februari 1943 worden ze met 1.182 anderen, met transport 49, vanuit het kamp naar Auschwitz gedeporteerd. Op donderdag 11 februari 1943 komen zij aan op het treinstation van Auschwitz. In de loop van de volgende dag, vrijdag 12 februari 1943, wordt het echtpaar in een van de gaskamers van het leven beroofd.
[1] Politiechef Meijer getuigt ook over deze gebeurtenis. Hij spreekt over zes opgepakte Joden. Dit heeft te maken met David Aron Spier die in eerste instantie ook wordt gearresteerd, maar vervolgens op vrije voeten wordt gesteld - hij hoeft niet naar de Sicherheitsdienst.
[2] Simon Frankfort wordt ook gearresteerd, echter wordt deze niet in de getuigenissen uit de strafdossiers genoemd. Hij komt alleen voor in het politierapport. In de politierapporten van Apeldoorn wordt op 25 juni 1942 genoteerd dat Abraham Levie, Simon Frankfort (senior), Meijer Jozeph en zijn broer Maurits Meijer zijn ingesloten (in de politierapporten worden zij gelijktijdig genoemd, het is aannemelijk dat het verband houdt met de verplichting fietsen in te leveren). De aanleiding van de arrestaties wordt niet genoteerd (Simon Frankfort wordt ‘s avonds vrijgelaten). De mannen Asser de Jong, Julius de Jong en Joseph Leverpoll worden op dat moment niet als gedetineerde genoemd - zij worden een dag later gearresteerd, zo ook de schoonvader van de broer van Meijer Jozeph, Simon de Jong, wordt enkele uren ingesloten.
6 april 20233