Roosje Vorst woonde bij haar ouders in de Pres. Brandstraat 1 in Amsterdam. Voor haar werd een machtiging voor verpleging aangevraagd in het Apeldoornsche Bosch bij het kantongerecht in Apeldoorn op 8 oktober 1940. Mogelijk was zij ter observatie in het Paedagogium Achisomog. De Apeldoornsche arts B. Winter - niet verbonden aan de inrichting- achtte verpleging noodzakelijk omdat zij 'storend was voor haar omgeving en ter bescherming van haarzelf'. Er is voor haar na een half jaar geen verlenging van de machtiging voor opname gevraagd. Zij kan al dan niet genezen ontslagen zijn en teruggekeerd naar haar ouders in Amsterdam. Zij ging met haar ouders op 25 september 1942 naar Westerbork en drie dagen later op transport naar Auschwitz
Addition