Addition

Over Otto Frank

Otto Frank

Bron: annefrank.org/nl

Otto Heinrich Frank werd geboren op 12 mei 1889 als tweede zoon van Michael Frank en Alice Betty Stern. Het gezin woont in Duitsland en is liberaal Joods. De Franks hechten waarde aan Joodse tradities en feestdagen, maar volgen niet alle godsdienstige wetten. Vader Michael Frank is de trotse eigenaar van een zakenbank in Frankfurt am Main. Na zijn middelbare school studeert Otto korte tijd kunstgeschiedenis in Heidelberg. Stages bij verschillende banken en Macy’s (New York) volgen. Na de plotselinge dood van zijn vader in 1909 keert Otto terug naar Duitsland. Hij werkt onder andere voor een bedrijf dat hoefijzers produceert. In eerste instantie lijkt de Eerste Wereldoorlog aan Otto voorbij te gaan, maar in 1915 gaat hij alsnog in dienst. Hij maakt deel uit van een ‘lichtmesstrupp’, een eenheid die analyseert waar vijandig artillerievuur vandaan komt.Otto eindigt de oorlog als luitenant en krijgt een onderscheiding. Na zijn terugkeer treedt hij in dienst bij de bank van de familie.

Op 36-jarige leeftijd trouwt Otto met Edith Holländer. Het stel vestigt zich in Frankfurt am Main en krijgt twee dochters, Margot (1926) en Anne (1929). Het zijn mooie jaren, maar de zorgen nemen toe. Duitsland is een land in crisis, het wordt hard geraakt door de wereldwijde economische crisis van 1929 en veel mensen leven in bittere armoede. Hitler en zijn partij spelen in op de gevoelens van onvrede en hun aanhang neemt toe. Begin 1933 hakken Otto en Edith de knoop door. Ze besluiten nazi-Duitsland te verlaten, vanwege zakelijke problemen en het toenemende antisemitisme van Hitler en zijn aanhangers.

In Nederland maakt Otto lange dagen om zijn bedrijf van de grond te krijgen en een bestaan op te bouwen. En ook de ontwikkelingen in nazi-Duitsland blijven reden tot zorg. Vanaf 1937 onderzoekt Otto de mogelijkheden om in Groot-Brittannië een bedrijf op te zetten, maar dat loopt op niets uit. Het gaat financieel wat beter als Otto vanaf 1938 naast pectine ook specerijen en kruiden gaat verkopen. Dat tweede bedrijf krijgt de naam Pectacon, Hermann van Pels treedt in dienst en neemt een deel van het werk op zich. Maar aan het gevoel van vrijheid komt een abrupt einde, als het Duitse leger in mei 1940 Nederland binnenvalt.

Vanaf 15 mei 1940 is Nederland een bezet land. De bezetter voert de ene na de andere antisemitische maatregel in. Al snel bepalen de nazi’s dat joden geen eigen bedrijf mogen hebben. Het lukt Otto met behulp van zijn medewerkers en Jan Gies (de man van Miep) om zijn bedrijven uit handen van de bezetter te houden. In de loop van 1941 neemt de dreiging toe: Joodse mannen worden tijdens razzia’s opgepakt en afgevoerd naar het concentratiekamp Mauthausen. Onder die mannen zijn vrienden en kennissen van Otto. Na enige tijd komen overlijdensberichten terug.

In het voorjaar van 1942 besluit Otto om een schuilplaats in te richten in een leegstaand gedeelte van zijn bedrijf. Mocht het nodig zijn, dan is daar ruimte voor zijn eigen gezin en voor het gezin van zijn medewerker Hermann van Pels, want er is ruimte voor zeven personen. Otto vraagt zijn naaste medewerkers om hem en zijn gezin te verzorgen, als zij moeten onderduiken. Alle vier zeggen dat toe.  De schuilplaats is nog niet helemaal klaar als Margot op 5 juli 1942 een oproep krijgt om zich te melden voor een werkkamp in nazi-Duitsland. Toch aarzelen Otto en Edith geen moment: ze vertrekken de volgende ochtend met Margot en Anne naar de Prinsengracht 263. Vanaf 6 juli 1942 zit Otto ondergedoken in het bedrijfspand aan de Prinsengracht. Na een week volgt het gezin Van Pels en in november 1942 voegt zich nog een achtste onderduiker bij hen, Fritz Pfeffer. 

Aan de onderduik komt een abrupt einde, als op 4 augustus 1944 Nederlandse agenten, onder aanvoering van SS-Hauptscharführer Karl Josef Silberbauer, totaal onverwacht het Achterhuis binnenvallen. De schuilplaats is ontdekt. Ze arresteren Otto en de andere onderduikers. Otto voelt zich schuldig dat ook Johannes Kleiman en Victor Kugler mee moeten.

Na een paar dagen in de gevangenis worden Otto en de anderen afgevoerd naar doorgangskamp Westerbork. Ze komen terecht in de strafbarak, mannen en vrouwen worden van elkaar gescheiden ondergebracht. Overdag moet Otto werken - wat voor werk is niet bekend - maar ‘s avonds kan hij bij Edith, Margot en Anne zijn. Na slechts enkele weken in doorgangskamp Westerbork moeten Otto en de anderen mee met de trein naar het oosten. Het is de laatste trein die vanuit Westerbork naar concentratie- en vernietigingskamp Auschwitz-Birkenau vertrekt. De gevangenen zitten dicht op elkaar gepakt in veewagons, zonder voldoende eten en met een kleine ton als wc. Na een tocht van drie dagen komt de trein aan in Auschwitz-Birkenau. Op het perron worden mannen en vrouwen van elkaar gescheiden. Het is de laatste keer dat Otto zijn vrouw en kinderen ziet. Otto wordt eerst buiten het kamp tewerkgesteld in het ‘Kommando Kiesgrube’ en moet in een grindgroeve werken. Dat grind wordt gebruikt voor bouwprojecten. Daarna belandt hij bij het ‘Kommando Strassenbau’, dat buiten het kamp wegen moet aanleggen. Door de vorst, die het onmogelijk maakt buiten te werken, krijgt Otto uiteindelijk minder zwaar werk: aardappelen schillen. In oktober 1944 is Otto getuige als Hermann van Pels naar de gaskamers wordt afgevoerd. Door een verwonding aan zijn hand kon hij niet meer werken.

Otto heeft veel steun aan Peter van Pels, die via zijn werk op de postafdeling van het kamp af en toe wat extra voedsel kan bemachtigen. Als het Rode leger steeds dichterbij komt, ontruimen de nazi's het kamp. Wie kan lopen, moet mee. Otto blijft achter in de ziekenbarak. Hij is te zwak, weegt nog maar 52 kilo en is niet in staat om mee te gaan. Peter van Pels moet wel mee.

Op 27 januari 1945 trekken eenheden van het Rode Leger het kamp binnen. Na weken van aansterken wil Otto niets liever dan terug naar Nederland. Omdat in grote delen van Europa nog gevochten wordt, moet hij een lange omweg maken. Eerst krijgt hij Poolse reisdocumenten en wordt hij in vrachtwagens naar Novy Bierum in Polen gebracht. Vanuit daar gaat hij naar Katowice. Daar ontmoet hij Rosa de Winter, ook een overlevende uit Auschwitz. Van haar hoort Otto dat zijn vrouw in het vrouwenkamp van Auschwitz drie weken voor de bevrijding gestorven is. Otto is ontroostbaar. Hij zet al zijn hoop in op dat zijn dochters nog leven. Hij vertrekt daarna met een groep overlevenden naar de havenstad Odessa in Oekraïne, waar hij op 23 april arriveert. Na weken van wachten en frustratie stapt Otto op 20 mei 1945 met honderden andere overlevenden op het schip ‘Monowai’, dat koers zet richting Marseille. Op 27 mei arriveert het schip in Marseille. Na een lange reis per trein door Frankrijk en België arriveert Otto op 3 juni 1945, tien maanden na zijn arrestatie weer in Amsterdam. Tot zijn grote opluchting hebben alle helpers van het Achterhuis de oorlog overleefd. Otto trekt in bij Jan en Miep Gies.  Aan de hoop dat Anne en Margot de concentratiekampen overleefd hebben, komt in juli 1945 een einde. Otto ontmoet de zusters Brilleslijper, die samen met Anne en Margot in Bergen-Belsen gevangen zaten. Ook de andere onderduikers overleven de oorlog niet. Peter van Pels, waarmee Otto lange tijd mee samen in Auschwitz zat moest mee op dodenmars naar kamp Mauthausen. Hij sterft daar op 10 mei 1945 aan uitputting, enkele dagen nadat het kamp is bevrijd door de Amerikanen. 

Kort nadat Otto en de anderen waren afgevoerd loopt helper Miep Gies door het achterhuis en ziet de dagboeken van Anne op de grond liggen. Ze verzamelt alles en verstopt het in haar bureaula in de hoop het terug te geven aan Anne na de oorlog. Als Miep van Otto hoort dat Anne en Margot niet meer terugkomen, geeft ze het dagboek aan hem. Eerst kan hij het niet opbrengen om ze te lezen, maar als hij er eenmaal aan begint, wordt hij gegrepen door haar teksten. Otto typt passages over en laat ze aan familie en vrienden lezen. Sommigen van hen dringen aan op publicatie, maar dat is makkelijker gezegd dan gedaan: zo kort na de oorlog willen de meeste mensen liever vooruit dan terug kijken. Uiteindelijk vindt Otto een uitgever en twee jaar na de oorlog verschijnt ‘Het Achterhuis’. ‘Wat zou Anne daar trots op geweest zijn als ze dit had meegemaakt,’ schrijft Otto over die eerste uitgave. Al snel volgen vertalingen in het Frans, Duits en Engels. In 1952 verhuist hij naar Bazel (Zwitserland). Een jaar later hertrouwt Otto in Amsterdam met Fritzi Geiringer. Fritzi heeft een dochter Eva, die net als Anne in 1929 geboren is. 

Otto blijft nauw betrokken bij de Anne Frank Stichting, die is opgericht om het pand Prinsengracht 263 en het Achterhuis te behouden. Hij is aanwezig bij de opening van het Anne Frank Huis op 3 mei 1960.

Otto sterft op 19 augustus 1980 in Birsfelden (Zwitserland) op 91-jarige leeftijd. 

 

Bron: annefrankstichting.nl