Herzlia, Israel 22 April 1990
Lieve kinderen,
Vandaag is het Yom Ha Sjoah. Want vijftig jaar geleden begon de tweede wereldoorlog.
Ik denk dat jullie er niet veel van weten, want de onderwijzers van jullie kunnen jullie alleen maar vertellen,wat ze zelf uit een boekje hebben geleerd.
Wij, je Opa en Oma ,zijn nog van de weinige overlevenden van die vreselijke tijd en getuigen,van die tijd. Het valt ons moeilijk over over te praten, en jullie te vertellen hoe blij we zijn, dat we jullie,onze kinderen en kleinkinderen hebben want in jullie leven niet wij alleen voort, maar ook onze ouders en grootouders die in de oorlog door de Duitsers vermoord werden.
Zoals jullie weten is Opa de enige overlevende van zeven broers. Zijn oudste broer heette ook Bernard en hij had twee schattige kinderen genaamd Serah, een meisje van 4 jaar en Johnny een klein jongetje van twee jaar.
Hun Vader werd gearresteerd in 1942 en hun Moeder Rika wilde hem niet alleen laten, ze dacht dat ze daar in het verre Polen moesten werken en als ze maar bij elkaar waren was alles in orde.
Het verliep echter heel anders. De mannen werden in een werkkamp onder gebracht en de vrouwen met de kinderen konden niet werken en werden regelrecht naar de z.g. "badkamers" gestuurd,waar ze nooit meer uit kwamen en vergast werden. De tweede broer van Opa was Simon (Johnny zoals hij zich liet noemen),die was
verloofd met mijn nichtje Juliette van der Molen en dochter van mijn Moeder's
jongere zuster Ro.
Simon was een enorm sterke kerel en amateur boxer en bang voor niemand. Hij had een hele grote hond, een Deense Dog, die afgericht had net als een politie hond. Hij voelde zich zo zeker dat er niets met hem zou gebeuren, dat hij met zijn hond dwars tussen de marcherende soldaten doorliep.
Toen ik hem voor 't laatst sprak had hij een oproep gekregen om zich aan te melden voor een "werkkamp". Aangezien mijn broer al gevlucht was uit zo'n kamp, waarschuwde ik hem om niet te gaan. Maar helaas heeft hij mijn
waarschuwing niet gehoord, of heeft hij gedacht "wat weet dat kind, daar nou van af". In ieder geval is hij weggegaan. Zijn vriend Remi Samehtini, die met een niet-Joodse vrouw was getrouwd en daarom niet weg behoefde te gaan is vrijwillig met hem meegegaan. Zij kwamen in het kamp aan en werden aan 't werk gezet. Aangezien Simon zo "sterk" was wilde hij die "moffen" wel even laten zien dat niet alle Joden zwakkelingen waren, zoals er wel gezegd werd.
Ze moesten palen sjouwen en hij nam er twee in plaats van een. Dit werd zijn ondergang, want waar had hij geen rekening mee gehouden, dat het eten niet volde was, om zwaar te werken en al spoedig was hij te zwak om zwaar te sjouwen, maar moest het toen toch doen. Al heel spoedig moet hij toen van uitputting overleden zijn. Zijn vriend Remi heeft echter de oorlog overleefd er ons de hele geschiedenis verteld.
Opa's derde broer was Jacob een hele zachte jongen, verliefd op zijn nichtje Lientje Wolf. Hij werd samen met haar weggehaald en toen ze in Westerbork aan kwamen zijn ze getrouwd, ze zijn daar nog een poosje gebleven en daar werd hun baby geboren. Een paar dagen later werd Lientje met de baby naar Auschwitz gestuurd regelrecht naar de gaskamers en Jacob naar Buchenwald, daar moest hij werken.
Op een dag na een bombardement had Jacob moeite met lopen omdat de veter van zijn schoen gebroken was. Hij bukte zich en vond een stukje electriciteitsdraad. Een van de Duitse wachten zag dit en noemde dat "sabotage", waarop er apel werd geroepen en Jacob in publiek werd opgehangen.
Het touw brak echter, normaal werd een veroordeelde dan vrijgesproken, maar in dit geval, werd hij nog een keer opgehangen als "voorbeeld" voor de anderen...
Opa Hans en zijn Moeder Oma Sara Fresco-Achttienribben, en zijn drie kleinere broertjes waren in tussen nog thuis, Hans werkte als aankomend bontwerker, voor de Duitsers voor het Oost-Front. Voor de soldaten die in Rusland moesten vechten.
Hans vond een schuilplaats in huis. Onder het W.C. matje was een luikje om depijpen onder de W.C. te kunnen repareren, daarin was een ruimte waar men in kon staan. Toen er gebeld werd en hij hoorde dat het de Duitsers waren kroop hij in het hokje onder de W.C. zijn moeder dekje 't luikje af met het W.C. matje.
Terwijl zij dit deed zei ze zachtjes: "Denk er aan Hans, dat je wraak neemt, voor al het onrecht dat ze ons aandoen!" Deze woorden hebben Hans zijn hele leven achtervolgd, en daardoor heeft hij zich zijn hele leven een mislukkeling gevoeld, omdat hij niet wist hoe hij zijn Moeders laatste wens kon vervullen..
Al spoedig hoorden hij de Duitsers binnenkomen. Van uit zijn schuilplaats zijn hoorde hij zijn broertjes Isaac (Iesje) en Jonas (Jopie), een tweeling, vragen of ze naar de W.C. mochten voor dat ze weg gingen en Hans hoorde ze tegen elkaar zeggen: "We gooien de centen die we nog hebben in de W.C. dan krijgen die Moffen (Scheldnaam in Holland voor Duitsers) ze lekker niet." En een voor een hoorde hij de centen in de W.C. vallen. Even later hoorde Hans de voordeur achter ze dicht vallen. Hij bleef nog een poosje daarna zitten in zijn schuilplaats.
Plotseling hoorde hij het voordeur raampje inslaan. De buren probeerden in te breken.
In zijn verdriet en wanhoop kroop Hans uit zijn schuilplaats en pakte een groot keukenmes. Als het toen iemand gelukt was om binnen te komen had hij hun zeker vermoord. Het lukte echter niemand om binnen te komen. Hans pakte ook nog een hamer. Met deze instrumenten vernielde hij alles was er in huis was zodat niets meer
bruikbaar was. Toen hij daar mee klaar was, klom hij het dak op. Via het dak klom hij op het
dak van de buren. Hij zag daar een dakraampje wat hij optilde en toen hij naar binnen keek zag hij een paartje liefde bedrijven. Toen hij naar beneden riep,"Mag ik via Uw kamer naar beneden gaan?", schrokken ze natuurlijk, en weigerden meteen. Hans liep over het dak terug naar huis. Hij liep de trappen af naar beneden.
Achter de winkel was een kamer en een binnenplaats. Op de binnenplaats kwam het raam uit van de garage die daar vlak achter lag. Het raam was afgesloten met tralies. Simon was enorm sterk en had vaak geprobeerd om ze te verbuigen, maar dat was hem nooit gelukt.
Hans hoorde iemand aan de voordeur en was enorm bang dat er iemand hem zou zien hij rukte aan de tralies, en wonder boven wonder ze bogen of ze van koek gemaakt waren. Hij klom vlug via het raampje de garage binnen. Binnen in de garage stonden een paar auto's die ondergedoken waren, want het was verboden voor Hollanders om zonder vergunning er een auto op na te houden.
Hans liep door de garage en opende de deur en liep de straat op. Het was nog z.g. Sperrzeit en was het verboden om op straat te lopen, maar daar had hij geen erg in. Hij ging de straat op en ging naar de Weimarstraat, waar hij wist dat Poek (Marie) Witjas, Oma Jane's vriendin ondergedoken was. Daar heeft hij een hele poos doorgebracht.
Op een dag trok hij de stoute schoenen aan en kocht een treinkaartje. "Waar naar toe?" vroeg de beambte. Hans wist niet wat hij moest antwoordden, toen hoorde hij iemand om een kaartje naar Oss vragen en toen zei hij ook maar "Oss". Toen hij in Oss aankwam, wist hij niet waar naar toe te gaan. Drie maanden
zwierf hij door de bossen in de omgeving. Hij sliep in hooibergen en tussen de struiken.
Op een dag, hij was de wanhoop nabij, kwam hij een postbode tegen, die zag hoe uitgeput Hans was: "Ben jij soms een Jood?" vroeg hij. Hans was de wanhoop nabij en antwoordde bevestigend. De man zei, dat hij een adres wist waar Hans naar toe kon gaan in Limburg waar hij zeker hulp zou krijgen. Daarna reed hij op zijn fiets weer weg. Een paar minuten later kwam hij echter terug en vertelde dat hij alles aan zijn vrouw had verteld en die had hem op zijn kop gegeven, dat hij Hans zo maar weg had gestuurd. Hans moest onmiddellijk met hem mee naar huis komen.
Toen Hans met zijn weldoener thuis kwam kreeg hij eerst volop te eten en werd toen in bed gestopt.
Toen hij weer wakker werd was het 48 uur later. Die mensen waren zo ongerust geworden ,dat hij niet wakker werd, dat ze er een dokter bij gehaald hadden en die vertelde hen dat alles in orde was, alleen dat hij enorm uitgeput was en hem gewoon moesten laten uitslapen. Hoe lang hij daar gebleven is bij deze mensen weet ik niet. 't Was niet lang daarna dat hij in aanraking kwam met de familie van der Oetelaar in Schijndel. Die konden wel een extra paar handen gebruiken. Hans vertelde, dat hij een onderduiker was uit Amsterdam en dat hij niet in Duitsland wilde werken, dat waren toch de meesten jongens van zijn leeftijd? (Hij was inmiddels 19 jaar "oud" geworden ).
Hij is daar gebleven tot de bevrijding...