Addition

Roosje Denneboom

Roosje Denneboom werd op 19 mei 1890  in Zwolle geboren als dochter van Jozeph Mozes Denneboom, koopman van beroep, en Ester Bollegraaf.

In het gezin werden 11 kinderen geboren, waarvan er zes de volwassenheid bereikten en vijf als baby stierven. Ze groeien op in de binnenstad van Zwolle, op ’t Eiland en verhuizen vele malen in hun jeugd. Waarschijnlijk heeft Roosje zich als jong volwassene verhuurd als dienstbode in Leiden, en daar is ze dan vermoedelijk ook Asser van Gigch tegengekomen. Heel veel weten we niet over Roosje, maar het schijnt dat ze geestelijk niet al te sterk in haar schoenen stond. Ze had last van nerveuze aanvallen en werd daarvoor waarschijnlijk ook diverse malen opgenomen in een psychiatrisch verzorgingstehuis.

Roosje werkte samen met haar man Asser voor de Communistische Partij Holland, waarvoor zij ook brochures rondbracht. Daarom wordt zij ook genoemd in de eerder genoemde brief en werd ook zij ‘uitgezet uit Amsterdam’.

In tegenstelling tot Asser, was Roosje in 1943 nog in leven. Ze was in het begin van 1943 ondergedoken in Westenholte, in de buurt van Zwolle. Daar verbleef ze met haar broer Karel en diens dochter Esther en haar man Mozes de Leeuwe bij de familie Tielenburg. Deze familie was familie van de schoondochter van Karel. Zij was getrouwd met Koos Denneboom.

Vermoedelijk was Roosje bij haar broer Karel omdat het in Rotterdam na het bombardement en met de Duitse bezetting voor haar teveel werd. Ze ging terug naar de provincie, naar haar broer in haar geboortestad Zwolle.

De onderduik heeft niet zo heel lang geduurd. In het voorjaar van 1943 wordt door ene Philip Nort, zelf Joods, bij de SD melding gemaakt van 5 onderduikers die in Westenholte zitten. Hij doet vaker meldingen van Joodse onderduikers, die hij eerst aan een adres helpt en vervolgens verraad. Dat is in dit geval waarschijnlijk niet gebeurd, want Roosje zat ondergedoken bij familie van familie. Pas in juni van het jaar wordt er werk gemaakt van de melding en worden Roosje, haar broer en nichtje met haar man opgepakt en naar Westerbork overgebracht. De onderduikgever wordt ook gevangen genomen.

Roosje verblijft maar kort in Westerbork, ze wordt op 24 augustus 1943, samen met haar broer Karel, haar nicht Esther en diens man Mozes op transport gesteld naar Auschwitz, waar ze drie dagen later wordt vergast.