Onderstaande gegevens over Fritz’ leven voor hij naar Nederland kwam zijn grotendeels ontleend aan twee bronnen:
- Stefan Rohrbach, 1986, Juden in Neuss, Verlag Galerie Küppers, Neuss. Hieruit met name de paragraaf‚ Von allen verlassen‘, p.198-202.
- Een online publicatie “Stolpersteine in Neuss. Tuckingstrasze 21”, opgesteld door niet nader genoemde auteurs van de Janusz-Korczak-Gesamtschule en het Stadtarchiv Neuss.
Daarnaast heb ik een aantal documenten opgevraagd bij de gemeenten Amsterdam en Neuss.
Gezin Stein
Friedrich (Fritz) Stein werd op 15 mei 1909 geboren in Neuss. Zijn vader Lazarus Stein (1877-1931) dreef volgens Fritz’ geboorteakte een aardappelhandel; in de jaren twintig had hij een broodfabriek, die volgens Rohrbacher tot de economisch minder aanzienlijke Joodse ondernemingen van Neuss behoorde (p.163). In de eerste helft van de jaren dertig woonde de familie in de Tückingstrasze, waar Fritz ook naar school ging. Lazarus was getrouwd met Paula Winter (1894-1944); ze kregen ook een dochter, Irma (1908-1944).
Ziekte, opleiding
Op zijn 17e, in 1926, kreeg Fritz tuberculose; zijn linkerbeen werd stijf en zijn gezondheid ging zodanig achteruit dat hij op doktersadvies naar een sanatorium in Zwitserland vertrok, waar hij drie jaar zou blijven. In 1930 keerde hij via Parijs terug naar Neuss. In Neuss werkte hij korte tijd als hulpkracht bij de stadsbank. Hij schreef zich in aan de universiteit van Keulen, maar in februari 1933 stopte hij zijn studie vanwege de antisemitische sfeer en de pesterijen waar hij aan blootstond. Terug naar Neuss. Nadat hij in 1934 vergeefs had geprobeerd werk te krijgen in Saarbrücken vertrok hij in februari naar Parijs. Hij dacht daar te kunnen werken bij een familielid, maar hij kreeg geen werkvergunning. De kansen leken te keren toen hij met zijn neef Max Stein een meubelmakersopleiding kon volgen in Agen, Zuid-Frankrijk, als voorbereiding op een vertrek naar Palestina. Ook deze opleiding moest hij afbreken, omdat hij weer last kreeg van de TBC. Op 18 maart 1935 was hij weer terug in Neuss.
Arrestatie
In Neuss werd Fritz op 9 juli 1935 gearresteerd en op 23 juli overgebracht naar het concentratiekamp Esterwegen. De bronnen beginnen elkaar hier een beetje tegen te spreken, waarbij het er op lijkt dat de auteurs van het Stolpersteine-document, toegang tot meer bronnen hebben gehad. Rohrbacher schreef in 1986 dat Fritz ‘in “Schutzhaft” genommen’ werd omdat hij, emigrant, was teruggekeerd. De Stolpersteine-auteurs spreken van ‘Schulungshaft’ en stellen dat hij was aangehouden omdat hij in 1932 korte tijd lid van een communistische partij was geweest en met de sociaaldemocratie sympathiseerde. Fritz verklaarde tegenover de Gestapo:
“Über meine frühere politische Einstellung befragt, habe ich zu erklären, dass ich im Jahre 1932 bei Gründung der SAP für kurze Zeit Mitglied dieser Partei gewesen bin. Bei der nat. Erhebung war ich längstens nicht mehr Mitglied der vorgenannten Partei. Sympathisiert habe ich vor der nat. Erhebung mit der demokratischen Partei bzw. mit der SPD, die ich auch bei den Wahlgängen abwechselnd gewählt habe“.
Volgens Rohrbacher werd hij op 1 november 1935 vrijgelaten vanwege de pijn aan zijn been en op voorwaarde dat hij het land zou verlaten. De andere bron stelt dat hij vrijkwam op voorspraak van zijn moeder Paula, die een advocaat inschakelde en tegenover de politie verklaarde dat zij het aan haar hart had en Fritz thuis niet kon missen. In ieder geval, Fritz kwam vrij wegens goed gedrag en door te beloven geen contact meer te zoeken met communistische of sociaaldemocratische partijen. Fritz zocht naar manieren om te ontkomen naar Palestina en vertrok volgens de Duitse uitreisregistratie op 16 april 1936 naar Nederland.
In Amsterdam
Hij zal iets eerder zijn vertrokken, want hij werd volgens de gezinskaart van de gemeente Amsterdam, aldaar op 3 april ingeschreven. Volgens deze kaart was hij kantoorbediende bij het Hulpcomité voor Joodsche Vluchtelingen te Amsterdam, dat toen nog was gevestigd op het ’s-Gravenhekje 7. Het Hulpcomité ging over in de Joodse Raad, waar Fritz werkte als statisticus en boekhouder, aldus Herinneringscentrum Westerbork. Over Fritz’ Amsterdamse tijd bleek verder weinig te vinden, tot dusver. Volgens Rohrbacher bleef hij vergeefs zoeken naar manieren om naar Palestina te komen.
Hij woonde volgens de gezinskaart op diverse adressen, vooral in de Rivierenbuurt en inwonend bij anderen:
1. Eerste adres: Roetersstraat 12-II & III
2. vanaf 4 januari 1937: Onbekendegracht 11-II
3. vanaf 19 februari 1938: Reggestraat 13-I
4. vanaf 19 december 1938: Trompenburgstraat 34-II
5. vanaf 20 april 1939: Waalstraat 65-III
Als laatste woonadres is volgens het Monument Merwedeplein 1—III bekend, maar dat staat niet op de gezinskaart. Op een tweede, getypte archiefkaart staat dat hij vanaf 12 januari 1940 woonde op Merwedeplein 13-III - dus niet 1-III. (Waarschijnlijk is 1-III toch het juiste adres. Dit adres wordt zowel als 1a, 1-III als 1a-III geschreven. Het staat als 1a-III op de lijst die de gemeente Amsterdam van de Joodse bevolking maakte. Mogelijk is de 3 op de tweede (en latere) kaart een typefout. Op de lijst van het Generalsekretariat für das Sicherheitswesen Höhere SS und Polizieführer, Archief 77, Doos 119, Inv.nr 1289 staat ook 1a-III. Volgens herinnertingscentrum Westerbork woonde hij op 1-III. Bovendient woonde volgens het monument op 13-III een gezin. Ik houd het er dus op dat 1-III correct is).
Op hetzelfde adres woonde ook Martha Scheyer-Beuthner, die op 18 juni 1939 in Nederland aankwam, als één van de passagiers van de St. Louis. Zij was, voor zover valt na te gaan geen familie of bekende van Fritz.
Het gezin Stein in Nederland
In december 1936 verliet ook Fritz’ zuster Irma met haar man Walter Coppel Duitsland; zij vestigden zich te Helmond. In november 1938, onmiddellijk na de Kristallnacht vertrok ook Fritz’ moeder Paula Stein-Winter naar Nederland en trok in bij haar dochter. Daar woonde ook de moeder van haar schoonzoon, Bertha Philipps. Tijdens de eerste bezettingsjaren bleef de familie naar manieren zoeken om met behulp van familieleden in het buitenland weg te komen. Rohrbacher citeert uitvoerig uit de brieven die Irma schreef aan familie in de Verenigde Staten. Zij beschrijft de spanning van het verblijf en klaagt erover dat zij nauwelijks post terug ontvangen, waardoor zij zich door iedereen verlaten voelen. Later blijkt dat post moet zijn onderschept. In augustus 1941 schrijft ze dat „Fritz immer noch auf seinem alten Posten (ist), kürzlich war er auf einige Tage hier, da er Ferien hatte. Gesundheitlich geht es ihm G.s.D. gut“ (in: Rohrbach, p.200). Nadat de Verenigde Staten aan de oorlog deel gingen nemen hield de correspondentie op.
Deportatie
Zoals op het Monument al stond vermeld, waren Irma, Walter, Paula en Bertha in december 1942 ondergedoken. Volgens Rohrbacher zijn zij in 1943 ‘aus Amsterdam’ gedeporteerd (p.273), maar het is niet duidelijk waar dat op is gebaseerd. De sterfdata op het monument doen vermoeden dat ze in 1944 zijn opgepakt. Allen kwamen in 1944 om in Auschwitz, Paula en Berta op 8 april, Irma en Walter enkele maanden later. Fritz was toen al dood. Op welk moment hij is aangehouden is nog niet vastgesteld. Hij verbleef niet in Westerbork, maar in Vught. Van daar werd hij op maandag 15 november 1943 op transport gesteld naar Auschwitz, waar hij in januari 1944 omkwam.
De voorbereiding voor het transport wordt beschreven door David Koker in zijn Dagboek geschreven in Vught, p.195-198.