Hartog Spijer (roepnaam Henri) was een zoon van Willem Speijer en Elisabeth de Jong. Hij studeerde rechten en hij behaalde zijn titel als meester in de rechten. In Amsterdam werkte hij als ambtenaar op de gemeentesecretarie. Hij bleef werken in de ambtenarij en hij werd Secretaris van de Arbeidsbeurs. Hij was getrouwd en het echtpaar had twee kinderen.
Hartog Spijer zat met vrouw en één kind ondergedoken in St. Pancras. Toen hij zich daar niet meer veilig voelde, is hij door de illegaliteit ondergebracht in een onderduikerskamp in de Soerelse bossen tussen Nunspeet en Vierhouten, het zogenoemde ’Pas-Op-kamp‘, waar ongeveer 80 personen zaten ondergedoken (joden, studenten, geallieerde piloten, een Rus, een gedeserteerde Duitser en verzetsmensen). Door een ongelukkig toeval is het kamp door de SS ontdekt. Hartog Spijer werd met zes andere joodse onderduikers gepakt en bij Vierhouten vermoord. Hij is na de oorlog herbegraven op de joodse begraafplaats te Muiderberg. Zijn echtgenote en de kinderen overleefden de oorlog.
M. Wolff, De nakomelingen van Wolff ben Eleazar en Moshe ben Gompertz Halevi, 1695-1995 (Arnhem, 2001) 159-163, 169
Van dit gezin is ook een JOKOS-dossier (nummer 4830) aanwezig op het Gemeentearchief van Amsterdam. Voor inzage is toestemming nodig van de stichting Joods Maatschappelijk Werk. Uit het JOKOS-dossieris bekend dat er een claim is ingediend voor vergoeding van geroofde effecten of waardepapieren (W-claim, nummer Asp13-C20C96-104/2025).