Elisabeth den Hartog was een dochter van Abraham den Hartog en Leentje den Hartog. Zij volgde een opleiding tot verpleegster in het Portugeesch Israëlietisch Ziekenhuis in Amsterdam. Na enige tijd in Arnhem te hebben gewoond, verhuisde zij in 1929 naar Rotterdam. Daar werd zij eerst hoofdzuster en later directrice van het Israëlietisch Ziekenhuis aan de Schietbaanlaan.
Vanwege haar functie kreeg Elisabeth van de Joodse Raad een 'Sperre', dat wil zeggen een voorlopig uitstel voor de zogenoemde Arbeitseinsatz. Toen oproepen voor de zogenoemde werkverruiming in Duitsland werden rondgestuurd, nam Elisabeth haar vader Abraham als patiënt in haar ziekenhuis op. Haar broer Simon kwam als hulpverpleger bij het ziekenhuis te werken en haar zwager Henri Frank als assistent-broeder. Elisabeth nam zoveel mogelijk zieken op in de hoop dat zieken niet zouden worden gedeporteerd. Tot in de gangen lagen patiënten.
In november 1942 deed de SD een inval in het Israëlietisch Ziekenhuis omdat vermoed werd dat de joodse verzetsstrijdster Sara van Gigh zich daar verborg. Elisabeth werd op last van de Sicherheitspolizei gearresteerd en overgebracht naar het hoofdbureau van politie aan het Haagseveer. Op 11 mei 1943 werd Elisabeth vanuit het Rotterdamse politiebureau op transport gesteld naar het kamp Westerbork. Op 3 maart 1944 is zij naar Auschwitz op transport gesteld.
J. de Moei, In het net gevangen. Een joods gezin in de Tweede Wereldoorlog. Ridderkerk, Rotterdam, Westebork, Polen (Rotterdam 2003) 12, 45, 51, 56, 58 en 70-71
Biografie