Isaäc Vuijsje was vanaf 8 april 1937 werkzaam bij de textielfabriek Hollandia-Kattenburg in Amsterdam. Uit voorzorg voor moeilijker tijden kocht hij van de diamantbewerker Max Sijes, een familielid, tien kleine briljantjes, die hij in zijn kunstgebit liet verwerken.
Op woensdag 11 november 1942, omstreeks 16.30 uur, deed de Sicherheitspolizei onder leiding van Willy Lages een inval in de Hollandia-fabrieken. Alle uitgangen werden afgezet en de joodse medewerkers van het bedrijf werden ‘s avonds weggevoerd. Na een kort verblijf in de gevangenis van Scheveningen is Isaäc Vuijsje naar Westerbork doorgestuurd. Ondanks zijn gemengde huwelijk is hij met het Kattenburg-transport naar Auschwitz gedeporteerd.
Bij zijn deportatie naar Auschwitz had Isaäc Vuijsje de in zijn kunstgebit verwerkte briljanten, enkele gouden sieraden, waaronder een kostbaar horloge 'met Big-Ben-Slag, dat hij van zijn vader had gekregen', en in de voering van zijn colbert ingenaaide bankbiljetten bij zich.
In het archief van de Stichting Sieraden-Comité liggen onder meer een lijst van de geroofde sieraden, een verklaring onder ede en een verklaring van erfrecht uit 1966.
//NIOD, Archief Stichting Sieraden-Comité, film 581, nr. 666, dossier 68;
Joods Historisch Museum, Documentenverzameling, inv.nr B1376, 'Boek der tranen'//
Deze persoon was alleenstaand of van deze persoon is geen gezinsverband bekend of kon niet worden gereconstrueerd.