Willy Julius Rosenbaum, beter bekend onder zijn artiestennaam Willy Rosen, leerde als jonge man piano te spelen maar was opgeleid voor de kledingbranche. In de Eerste Wereldoorlog raakte hij gewond; daarna maakte hij zich nuttig als entertainer voor de troepen en gaf hij aan het front leiding aan een theatergroep. Tijdens het interbellum groeide hij in Berlijn uit tot een populair componist, tekstdichter en cabaretier. Hij schreef ook muziek voor operettes en films. De korte aankondiging “Text und Musik sind von mir!” voordat hij begon te spelen werd zijn handelsmerk. In 1923 trouwde hij te Düsseldorf met Elsbeth Hoffmann.
Toen in 1933 het optreden voor joodse artiesten in Duitsland moeilijk werd, ging hij met een groep artiesten onder de naam “De Prominenten” op tournee. Hij keerde steeds terug in Berlijn, waar hij meewerkte aan het kleinkunstensemble van de Jüdische Kulturbund.Vanaf ’37 heeft de groep ’s zomers als vaste standplaats Scheveningen; in 1939 vlucht Rosen via Oostenrijk en Zwitserland definitief naar Nederland. Zijn niet-joodse vrouw Else Rosen-Hoffmann blijft in Berlijn achter. Na een gevangenschap van acht maanden, stemt zij in 1940, onder zeer zware druk van de Gestapo, toe in een echtscheiding die in november 1940 wordt uitgesproken.
Willy Rosen woont vanaf 1939 in Scheveningen in Pension Neumann, beheerd door de eveneeens uit Duitsland afkomstige Elsbeth Rubino. Later verhuist dit pension naar Utrecht. In juli 1942 trouwt Rosen met Olga Maria Krauskopf. Hij werd een van de belangrijkste figuren in het Nederlandse vooroorlogse theater. Tussen ’40 en ’42 werden talloze revues van zijn hand uitgevoerd. Na de sluiting van de Joodse Schouwburg in ’42 duikt hij waarschijnlijk onder. In mei ’43 wordt hij als strafgeval in Westerbork geregistreerd, samen met zijn tweede vrouw. In het kamp werkt hij met Max Ehrlich en Erich Ziegler aan de voorstellingen van de zgn. Bühne Gruppe Westerbork. Zelfs wanneer het kamp in ’44 ontruimd wordt schrijft Rosen nog een liedtekst. "Abschied eines alten Kampinsassen" eindigt met de strofe: "Nun sitz’ich im Coupé, gleich wird es pfeifen. / Noch einmal lass ich meinen Blick über die Gegend schweifen. / Nun weiss ich doch – ich leide Qualen, / Adieu, mein Westerbork, Post Hooghalen." Minder dan een maand later werd hij in Auschwitz vermoord.
Katja B. Zaich, “Ich bitte dringend um ein Happyend.“ Deutsche Bühnenkünstler im niederländischen Exil 1933-1945, (Frankfurt am Main, 2001), 99 e.v., 165 e.v., 203, 242.
Zie voor meer informatie over Willy Rosen:
H. Mathijsen, 'De entertainer van Westerbork.' in: Vrij Nederland 2 mei 1992, 46-53. Met foto’s.
R. Schröder (red.), “Text und Musik von mir!“ Willy Rosen (Berlijn, s.a.)
In Het Joodsche Weekblad van 20 februari 1942 (pagina 4) staat een recensie van een uitvoering van het ensemble Willy Rosen.
Van deze persoon is ook een JOKOS-dossier (nummer 55289) aanwezig op het Gemeentearchief van Amsterdam. Voor inzage is toestemming nodig van de stichting Joods Maatschappelijk Werk.