Salomo Polak was een zoon van Simon Polak en Bettje van Rhijn, een gezin met in totaal negen kinderen. Eén kind stief als baby, 1 jaar oud en één kind heeft de Holocaust overleefd. Alle anderen kinderen, t.w. Carolina, Philip, Hartog, Harmannus, Bertha, Anna en Salomo zelf, werden tijdens de Sjoa vermoord.
Salomo werd geboren in Sleen maar woonde en werkte in Hoogeveen als koopman en kantoorbediende. Op 23 Augustus 1905 trouwde hij in Haren (Gr.) met Klara Nathans, een dochter van Simon Nathans en Betje de Jong. Salomo en Klara kregen vier kinderen, t.w. Bettje (roepnaam Betty), Simon, Bety Aaltje (roepnaam Bep) en Caroline Bertha (roepnaam Lineke). Van zijn dochters Bep en Lineke, een tweeling, overlijdt Lineke in 1930, slechts 12 jaar oud. Zijn zoon Simon is gevallen tijdens de slag op de Grebbeberg op 13 Mei 1940. Beide andere dochters Betty en Bep werden in Auschwitz vermoord.
Salomo en zijn vrouw Klara kwamen begin October 1942 aan in Kamp Westerbork en verbleven in barak 60. Er zijn nog serieuze pogingen gedaan om de vrijlating van Salomo en zijn vrouw Klara te bewerkstelligen, wat niet tot resultaat heeft geleid. Op 21 November 1942 werd Salomo samen met zijn vrouw Klara op transport gesteld naar Auschwitz, waar beiden op 5 November werden vermoord.
Website www.wiewaswie.nl en het archief van de Joodse Raad, kaarten Salomo Polak en Klara Nathans en een toevoeging van een bezoeker van de website.