Abraham Swart was een zoon van Jeremias Swart en Saartje Leuw. Vóór zijn huwelijk was Abraham Swart diamantbewerker, maar later had hij een sigarenzaak. Abraham trouwde op 24 Augustus 1905 in Amsterdam met Sophia Swaab, een dochter van Jesajas Swaab en Eva Jacobson. Het echtpaar kreeg vier kinderen, t.w. Jeremias in 1906, Sara in 1907, Jacques in 1910 en Eva in 1912.
Na zijn huwelijk met Sophia Swaab woonde Abraham Swart in de Blasiusstraat 144 in Amsterdam waar hun eerste kind Jeremias werd geboren. Het gezin verhuisde op 27 Maart 1906 naar de Vrolikstraat 279 I, waar hun dochter Sara geboren werd en drie jaar later in Maart 1909 naar huisnummer 136 II. Daar kwam hun zoon Jacques ter wereld. Op 11 Juni 1912 verhuisde het gezin naar de Ruyschstraat 54 hs, waar hun vierde kind Eva geboren werd.
Abraham Swart en zijn echtgenote Sophia Swaab waren beiden “gesperrt bis aus weiteres" wegens "functie" van Abraham bij de Joodse Raad en daardoor voorlopig vrijgesteld van deportatie. Echter tijdens de grote en in het geheim voorbereidde razzia van 20 Juni 1943 werden beiden opgehaald en afgevoerd naar Westerbork. Abraham Swart kwam terecht in barak 60 en Sophia Swaab in barak 65.
Uit de aantekeningen van de registratiekaarten van Abraham en Sophia bleek dat Abraham Swart vanaf 15 April 1942 een functie als pettenmaker had bij de J.C.B., de Joodse Centrale voor Beroepsopleiding op het Westeinde 17 in Amsterdam. Vroeger was hij 35 jaar werkzaam geweest als diamantslijper als “een toegewijde en accurate werker” en 11 jaar als sigarenwinkelier. Sophia had aangegeven dat zij “eigenhandig kleeren kon maken”.
Hun ongehuwde dochter Sara woonde thuis bij haar ouders in de Ruyschstraat in Amsterdam. Zij was modiste en had als chef leiding gegeven aan 20 mensen in het hoedenvak. Haar broers Jeremias, Jacques en zus Eva waren getrouwd en woonden met hun gezinnen elders in Amsterdam. Bij de in het geheim voorbereidde “Grossaktion”van 20 Juni 1943 werd ook Sara samen met haar ouders opgepakt en afgevoerd naar Westerbork, waar zij bij haar moeder in barak 65 werd ingesloten.
Aantekeningen op haar registratiekaart van de Joodse Raad geven aan dat Sara net als haar ouders was “gesperrt bis auf weiteres ” was wegens haar functie als pettenmaakster bij de J.C.B.vanaf 15 Juli 1942.
Op 13 Juli 1943 werden Abraham en Sophia en hun dochter Sara op transport gesteld naar Sobibor waar zij bij aankomst op 16 Juli 1943 onmiddellijk zijn vermoord.
Bronnen: Stadsarchief Amsterdam, gezinskaart Abraham Swart, archiefkaarten van Abraham Swart en Sophia Swaab; archief van de Joodse Raad, registratiekaarten van Abraham Swart, Sophia Swart-Swaab en Sara Swart.