"(...) Einde April, data heb ik nooit kunnen onthouden, stonden we nadat de trein door onze bondgenooten eenige malen beschoten was uit de lucht, op een Zondagmiddag by een viaduct, dat door de Moffen opgeblazen zou worden. Toen was het: of de trein ontruimen en alle Joden (zieken èn doden en gezonden) eruit het bosch in, of nog op het laatste oogenblik een locomotief, die de ca 40 wagons een eind zou weghalen. Jullie begrypen de spanning. Uiteindelyk zyn we een eind opgehaald en toen in een bosch, naar men zei vlak by de gevechtszone, neergepoot. ‘s Nachts hoorden we het artillerievuur en we hoorden ook dat de S.S. begeleiding vertrok, dat zag er dus gunstig uit. Maar de vraag bleef: hoe zullen de Russen of de Amerikanen de trein in handen nemen, door te schieten of te bombardeeren of met een witte vlag. Alle wagons heschen een wit laken op de kap, ik heb op onze wagon de witte vlag (een oud laken van ons) aan een stok met veel halsbrekende toeren met myn slappe body bevestigd. Van slapen is die nacht, evenals alle andere nachten, niets gekomen. ‘s Morgens vroeg, (circa vyf uur) ben ik met myn vriend Leo Koopman uit de wagon geklommen om te probeeren in de buurt wat waschwater voor onze vrouwen te bemachtigen en zoo mogelyk in het dorpje waar we vlak by zaten, wat eetbaars te organiseeren.
We gingen samen de weg op, niemand was nog uit de wagons. Het was een regenachtige morgen en het was frisch. Onze menschen waren niets anders dan een paar geraamten met lappen, dat in vroegere tyden wellicht de indruk hadden gewekt schoenen te zyn geweest. Toen we een eind de weg hadden opgeloopen, kwamen in de verte twee mannen aan. Ik zeg: “Leo, daar komen soldaten” “Nee”, zegt Leo, “dat zyn burgers”. ”Leo, het zyn Russen” schreeuw ik. “Je bent belazerd” antwoordt Leo. We hollen naar de mannen toe en o wonder het ZYN DE RUSSEN!! Jongens, ik heb in myn leven nog nooit een man gekust, hier was het de eerste maal. Praten konden we niet met ze, we riepen alleen maar “Olanda, Olanda”, we kregen cigaretten en waren VRY! Wat moet ik hier nog verder van vertellen, jullie kunnen je wel eenigszins voorstellen dat de tranen ons over de wangen biggelden.
We zyn toen verder geloopen naar het dorp, na natuurlyk eerst bericht aan de trein te hebben gestuurd. Dat dorp heette Tröbitz. Daar hebben de Russen ons gezegd “neem maar wat je krygen kunt”. Dat was het sein voor de plundering, die de Joden in dit Moffendorp hebben ondernomen. Ik ben begonnen met het inslaan van een winkelruit van de Tröbitze schoenenzaak, stapte door het gat naar binnen en daar stonden op de vloer, als het ware voor me klaar, twee prachtige hooge werkschoenen. Ik zei toen “ga weg of ik pak je weg”, maar ze bleven staan, zoodat me niets anders overbleef dan ze aan te trekken. Als schadevergoeding voor de eigenaar heb ik “myn schoenen” daar laten staan. We hebben toen alles geroofd wat er te rooven was en dat was een heeleboel: suiker, cacao, brood, vleesch, honderden weckflessen met fruit, groenten en vleesch enz. enz. Op het laatst was het een va- et vient- van het dorp naar de trein en vice versa, om alle buit binnen te halen. Welajehoediem hajeta ora wesimcha. En de Moffen waren bang en hebben ons gesmeekt om genade. Kan je je de lol voorstellen. Ik heb me nog nooit zo vandaal gevoeld als toen.
Daarna kregen we opdracht de trein te verlaten en onze intrek te nemen in de ontvluchte moffenhuizen in Tröbitz. (‘t papier scheurt steeds in de machine, daarom steeds hyaten) In het kort verteld: wy hadden met een combinatie van treinmenschen een huisje op de kop getikt, maar later bleek dat de Russen dat noodig hadden en toen zyn we, omdat heel Tröbitz toen al bewoond was, maar in arrenmoede weer in de trein gestapt, om daar de nacht door te brengen en de volgende dag dan maar weer verder te zien. Veel gesjouw natuurlyk, eerst alle bagage en alle krygsbuit naar Tröbitz gesleept en daarna weer terug naar de spooktrein. Die nacht heb ik languit op een bank in de trein kunnen slapen en ik heb geslapen als een os.
‘s Morgens vroeg ben ik met een andere treingenoot op stap gegaan voor een woning. In Tröbitz was alles vol, we zyn toen naar Schilda geloopen, ongeveer vier kilometer verwyderd van de trein. Daar hebben we met veel dreigen en praten een boerdery gecharterd en de boer opgedragen met wagen en koe (de paarden hadden de Russen al gegapt) onze menschen en bagage uit de trein te halen. Myn kameraad ging mee met hem en ik bleef op wacht op onze veroverde basis.
We hebben daar gewoond met Juul, Leo Koopman en zyn vrouw, Jaques Hochfeld met vrouw en baby. Het was een groote boerdery, waar wy de beste kamers hadden en de boerenfamilie de slechtste. In Schilda zelf (een gehucht waar geen beschaafde sterveling ooit een voet had gezet) hebben we enkele strooptochten ondernomen en zoodoende levensmiddelenvoorraad gekregen als voldoende was voor een maand ruim onderhoud. Honger hebben we nadien niet meer gehad. Toen zyn achtereenvolgens ziek geworden Juul, Leo en Jaques. Juul was al geheel verzwakt en moest permanent blyven liggen. We sliepen samen met de Koopmans op een bovenkamer op stroo. Toen Leo en Juul zwaarder ziek werden heb ik met veel moeite twee bedden gekregen. Medische verzorging was in het begin niet aanwezig. We hadden nog luizen en onze kampkleeren, met alle gevolgen van dien. Doktoren uit Tröbitz kwamen niet, ze konden ook byna niet meer loopen en bovendien waren er in Tröbitz zooveel zieken dat de gezonde artsen daar reeds de handen vol hadden. Er woonden toen in Schilda ongeveer 120 mede trein-lotgenooten, waaronder ook zeer veel zieken. Een apotheek was er niet, medicamenten ontbraken.
Na veertien dagen is ook Hochfeld ziek geworden en daar zyn vrouw en kind t.b.c. hadden bleven alleen Lida Koopman en ik als werkenden over. Uiteindelyk hebben we onze toevlucht genomen tot een Roemeenschen arts die naar Schilda was geëvacueerd, die Duitsch sprak. We vertelden hem dat we bang waren dat onze drie patienten vlektyphus hadden. Daar had hy nog nooit van gehoord en van eenige remedie was hem niets bekend. Uiteindelyk schynt hy er de boeken over te hebben nagelezen en schreef een paar recepten, vooral hartversterkende middelen die dringend noodig waren nadat de krankzinnig hooge koortsen de laatste krachten van onze patienten inzetten. Ten einde raad ben ik naar Ubingen geloopen (ongeveer veertien kilometer heen en veertien kilometer terug), fietsen hadden de Russen in beslag genomen, en heb daar de noodige spullen gekregen.
Inmiddels was de vrede uitgebroken, maar eerlyk gezegd, veel aandacht hebben we er niet aan besteed want we hadden het krankzinnig druk. Langzamerhand heeft de toestand van de zieken zich dermate verergerd dat levensgevaar aanwezig was. En inderdaad is op de avond van de 16de Mei myn vriend Leo K. gestorven. De begrafenis vond op de 17de plaats op een boerenkar. Kisten waren er niet. Hy werd begraven op het mooie kerkhofje in Schilda.
De medewerking van den burgemeester en de ambtenaren was voortreffelyk. Dit heeft Juul dermate aangegrepen, dat zy in den avond van den 17den Mei een hartaanval heeft gekregen die de heele nacht heeft geduurd. Noodeloos een dokter te halen, want injecties waren er niet. De volgende morgen, (eerste dag Sjawoeoth) is zy om vyf uur gestorven. Ook zy is begraven op het kerkhof te Schilda.
Hochfeld is daarna zoo ziek geworden dat hy niet meer in huis kon blyven en met veel moeite hebben we hem met de koeienwagen naar Tröbitz getransporteerd waar toen pas een soortement ziekenhuis door de Russen was ingericht. Ook hy is gestorven. Zyn vrouw en kind zyn toen in Tröbitz gaan wonen, zoodat ik alleen met Lida K. overbleef. Toen pas kon ik aan mezelf beginnen en dat was heel hard noodig. Myn krachten liepen ten einde en omdat ik midden tusschen de vlektyphus was geweest met de kleerluis, was het niet denkbeeldig ook aangetast te zyn. Wonder boven wonder is me niets gebeurd en met veel slapen en veel eten heb ik langzamerhand weer de vorm van een mensch aangenomen. Ik heb toen een heel rustige tyd gehad, waarin ik enorm opgeknapt ben.
We hadden het beste eten wat maar te denken was en het weer was goed. Ik ben toen benoemd tot leider van de in Schilda wonende Joden en verzorgde daar de levensmiddelendistributie die we iederen dag met een handwagen uit Tröbitz aanvoerden en dan in een ter beschikking gestelde winkel hebben gedistribueerd. Men noemde my toen daar de “Jodenburgemeester”. Met de autoriteiten (nebbisj) heb ik erg prettig samengewerkt maar een feit is dat de moffen deden wat ze konden om ons zooveel mogelyk by te staan.
Toen kwamen de geruchten van de transporten naar Holland en jullie kunt je voorstellen wat een feestelyk gevoel dat gaf. Nadat we verschillende keeren ontluisd waren (de Russen begonnen toen een groote desinfectie-actie) konden we ons opgeven voor transport. Begin Juni zyn we voor de laatste maal per koeienwagen de weg naar Tröbitz gereden. Leo, het zal je interesseren dat als gasten op onze koeienwagen meereden Ju Vleeschhouwer met vrouw en kinderen. Allen, behalve het kleinste kind dat in Westerbork stierf, hebben trotsch vlektyphus, de zaak overleefd. En nu de grootste vreugde: de aankomst van de Amerikaanse lastauto’s in Tröbitz om ons mee te nemen naar de Ameriaansche zone. We waren eerlyk gezegd, wel bly van de Russen af te zyn, ook al hebben ze ons betrekkelyk goed verzorgd, toch wil je liever onder eigen mensen zyn. We zyn toen in duizelingwekkende vaart in een groote optocht door het verwoeste Duitschland naar Leipzig gereden, waar we in kazernes werden ondergebracht. Het leven was er slecht, het eten niet voldoende. Onbegrypelyk dat dit niet beter verzorgd was. Maar gelukkig zyn we maar vier dagen daar gebleven. In die tusschentyd heb ik voor het eerst weer op de tram gestaan en je kunt je voorstellen dat we met de Nederlandsche driekleur op ons revers Leipzig als overwinnaars hebben bekeken. En toch was geen vreugde in ons hart!
Na een treinreis van vier dagen (och, teveel wedervaren om alles in kleinigheden te vertellen) zyn we de Nederlandsche grens gepasseerd. In Valkenburg werden we afgezet en in hotels ondergebracht. Ik had voor my alleen een driepersoons kamer met twee waschbakken en drie spiegels. Ik schryf jullie dat om je te melden hoe gelukkig ik op dat oogenblik was. Het was de eerste keer dat ik weer een bed zag. De verzorging daar was behoorlyk. Maar weer met eigen burgers te verkeeren (en velen onder hen die niet wisten hoe ze ons goed konden doen) was wel een heerlyke blydschap. Ik heb daar een bioscoop bezocht en sinds jaren weer een film gezien, geen enkele winkel was verboden voor Joden, (stel je voor wat een weelde) en hadden gelegenheid volop te herstellen. Toen via Nymegen met auto’s en trein naar Amersfoort en vandaar nog dezelfde avond met auto naar Mokum.
Onbeschyfelyk is het moment geweest waarop we Amsterdam weer inreden. Jullie kunnen meevoelen wat op deze momenten door ons heen ging. Eenerzyds groote vreugde om de bevryding, anderzyds groot verdriet door het vele dat we op dit oogenblikken missen……….
We zyn op het Centraalstation goed ontvangen, ambtenaren die geen ambtenaren waren, maar menschen die het ons zooveel mogelyk naar de zin maakten en dan een praatje met een onvervalschte Amsterdamsche politieagent, zonder dat je bang hoeft te zyn of je ster wel goed zit. Ongeloofelyk. Die nacht heb ik nog in een repatrieeringshuis op een stroomatras geslapen. De volgende morgen heb ik myn vrienden in de Noorder Amstellaan opgezocht, waar ik liefderyk ben ontvangen. Dien nacht sliep ik in een eigen kamer met een bed voor my alleen., met een onder- en een bovenlaken. Op dat moment grien je als een kind om de geneuchten van het leven!
Zoen en poot van Freddy"