Verhaal

In Memoriam

Siegfried Joseph is de zoon van koopman Joseph Samuel Joseph en Helene Moses. Hij wordt in het Duitse Kettwig, een wijk van de stad Essen, geboren. In het stadsarchief van Essen is vastgelegd dat dit in Mintard is, of in Kettwig vor der Brücke, een stadsdeel aan de andere (zuidelijke) kant van Kettwig en de rivier de Ruhr.

Het echtpaar krijgt naast Siegfried nog vier kinderen, Ernst, Erna (Ernestine), Selma en een levenloos geboren baby. Siegfrieds moeder sterft in 1919, zijn vader vermoedelijk in 1920.

In zijn jonge jaren heeft Siegfried naar alle waarschijnlijkheid onderwijs ontvangen aan de Joodse privéschool in Mintard. In 1905 is hij getuige bij het huwelijk van zijn zus Selma.
Recha Dilloff is de dochter van Jakob Dilloff en Sara Gansz. De ouders van Recha sterven voor de oorlog, vermoedelijk rond 1920. Recha heeft een broer, Rudolf. Hij is psychiatrisch patiënt en wordt in het kader van het ‘euthanasieprogramma’ van de nazi’s in september 1940 omgebracht. Zus Hedwig wordt in 1941 in het getto van Lodz geïnterneerd. Zij wordt nog hetzelfde jaar in vernietigingskamp Chelmno door vergassing om het leven gebracht.

Siegfried en Recha treden op 4 december 1906 in het Duitse Frankenberg in het huwelijk. Het religieuze huwelijk heeft vermoedelijk twee dagen later plaatsgevonden. Het echtpaar gaat in Oberhausen wonen, het is niet bekend wanneer. Ze krijgen in ieder geval één kind: op 25 september 1907 wordt in Oberhausen hun dochter Edith geboren. Zij overleeft de oorlog en overlijdt in 1980.

In januari 1936 vlucht het echtpaar van Oberhausen naar Nederland. Ze gaan wonen in Schiedam, Recha staat er officieel ingeschreven als Rachel. Siegfried begint hier een zaak in galanterieën. Galanterieën is een verzamelnaam voor voorwerpen van weelde, sierlijke snuisterijen en van artikelen van mode en smaak, zoals dat in die tijd werd omschreven.

Op 18 november 1940 verhuizen Siegfried en Recha van Schiedam naar Apeldoorn, waar ze gaan wonen aan het Biddemanspad op nummer 19 (nu: hoek Europaweg/Chr. Geurtsweg). De bezetter heeft hen namelijk verplicht het kustgebied te verlaten, onder de noemer van een Joden-vrije zone in het kust-verdedigingsgebied, gericht tegen de statenloze Duitse vluchtelingen. Loe de Jong schrijft in zijn boek: ‘De strekking van deze maatregelen was, het verrichten en doorgeven van waarnemingen die van militair belang konden zijn, te bemoeilijken’. Of, zoals een andere bron beschrijft: Juist deze vluchtelingen zouden tijdens de Slag om Engeland mogelijk lichtsignalen vanuit het kustgebied kunnen zenden naar de [lees: in Duitse ogen] vijandelijke schepen.

Het eveneens Joodse gezin Pinto woont sinds kort op hetzelfde adres, ook zij vanwege deze anti-Joodse maatregel. Op 13 december 1940 verhuizen Siegfried en Recha van het Biddemanspad naar Tutein Noltheniuslaan 33. Het huis telt dan al meerdere Joodse bewoners.
In januari 1941 komt ook Siegfrieds broer, Ernst, met zijn gezin naar Apeldoorn. Volgens het adresboek van mei 1941 zijn Siegfried en Recha op dat moment opnieuw verhuisd; ze wonen nog wel in dezelfde straat, maar nu op nummer 27. Dit is ook het adres dat op de registratiekaart van de Joodse Raad staat. In Apeldoorn wordt het beroep van Siegfried beschreven als grossier.

Ernst begint een grossierderij in parfumerieën en kappersbenodigdheden. Mogelijk werken de broers samen.

Op 19 januari 1943 wordt het echtpaar met andere Apeldoornse Joden in het Apeldoornsche Bosch geïnterneerd. Er is een getuige die schrijft dat enkele Joden die deze dag geïnterneerd werden ‘allerlei bezit, tot aan meubelen aan toe’ vanuit hun huis naar het Apeldoornsche Bosch lieten overbrengen; het is goed denkbaar dat velen geen enkel idee hebben gehad wat hen te wachten stond. De toen drieëntwintigjarige Sal van Son, huisknecht op het Apeldoornsche Bosch, getuigt na de oorlog over de komst van de Joodse bevolking op het terrein: Wij dachten vóór die tijd, onterecht en heel naïef, hier kan ons niets gebeuren. Op een gegeven moment kwamen al die bewoners van Apeldoorn, die ik bijna allemaal kende, bepakt en bezakt naar het Ontspanningsgebouw. En ze werden daar op stro neergelegd. Er werd mij gevraagd of ik daar wilde helpen. En dat is één van de meest nare ervaringen die ik heb gehad, dat daar ook bejaarde mensen, mijn ooms en tantes samengebracht werden. En ik heb niet ingezien wat dat betekende en ook niet willen inzien, denk ik...

In de nacht van 21 op 22 januari 1943 wordt het terrein op wrede wijze ontruimd. In de vroege ochtend van vrijdag 22 januari vertrekt een trein vanaf Apeldoorn. In de trein zitten vijftig personeelsleden en minstens 1300 patiënten. De trein rijdt rechtstreeks naar Auschwitz. Het echtpaar Joseph bevindt zich echter niet in dit transport. Zij blijven met een groep Joden achter op het vrijwel geheel verlaten en ondertussen aan plundering onderhevige terrein. In de loop van de dag worden zij met een groot aantal anderen op transport gezet naar Kamp Westerbork.

Siegfried en Recha blijven enkele maanden geïnterneerd in dit doorgangskamp. Op dinsdag 8 juni 1943 worden zij met transport 68 naar Sobibor gedeporteerd. Dit transport is later het ‘Kindertransport’ gaan heten. Dertienhonderd kinderen worden, meestal alleen met hun moeder, ermee naar Sobibor vervoerd. Bij aankomst worden alle kinderen en moeders, in totaal 1316 mensen, om het leven gebracht. Ook het echtpaar Siegfried en Recha wordt op deze dag omgebracht.

Bronnen: Stadtarchiv Essen, gemeentearchief Schiedam, ‘Koninkrijk der Nederlanden’ door Loe de Jong, Stichting Herdenking Joodse Vervolgingsslachtoffers Alphen aan den Rijn, ‘Waar ze ook heen gaan, ze hebben in elk geval mooi weer' door Kees Visschedijk. Digitaal Joods Monument, CODA Archief Apeldoorn, Erica adresboek van Apeldoorn, Yad Vashem, het Gelders Archief, afdeling ‘Naam & Gezicht’ van het herinneringscentrum Kamp Westerbork en het boek ‘In Memoriam’ door Guus Luijters.

29 mei 2020