Toespraak door Sarah Katznelson-Slager bij de onthulling van Stolpersteine voor de families Zeehandelaar aan de Jufferenwal 18 en het Gasthuisplein 2 in Zwolle op 14 april 2019.
Goedemiddag allemaal.
Wij zijn hier vanmiddag bijeen om Stolpersteine te onthullen voor de gezinnen van Samuel en Mozes Zeehandelaar en om hen te eren, zodat zij niet worden vergeten. Niemand van hen heeft een graf, ze zijn allen op een gruwelijke wijze vermoord. Er is een oud Joods spreekwoord dat zegt een mens gaat altijd twee keer dood, de tweede keer als hij vergeten wordt.
Mijn naam is Sarah Katznelson-Slager. Mijn wortels liggen in Steenwijk en Den
Haag en ik ben waarschijnlijk een van de weinige overlevenden uit de familie Zeehandelaar. En dat was een wonder, maar daarover later.
Wieske Veldhuis heeft u zojuist uitgebreid over de stamboom van de familie verteld. De meisjesnaam van mijn grootmoeder van vaderskant was Saartje Zeehandelaar, afkomstig uit Steenwijk. Zij was gehuwd met Abraham Slager, mijn grootvader. Ze dreven een bloeiende confectiezaak in de Oosterstraat in Steenwijk. Saartje en Abraham hadden drie zoons: David die op 4-jarige leeftijd stierf aan hersenvliesontsteking, Johan, mijn vader, en Aaron, de jongste. Ze zijn allen geboren in Steenwijk.
Saartjes vader was Nathan Zeehandelaar. Hij was het derde kind van Benjamin Joseph Zeehandelaar uit Enkhuizen en Saartje van der Veen. Zijn broer Jacob, geboren in Willemsoord, een kolonie van de Maatschapij en Weldadigheid, was de vader van Samuel en Mozes Zeehandelaar voor wie wij hier nu bijeen zijn. Mijn grootmoeder Saartje was hun volle nicht.Nathan en Jacob waren niet alleen broers, zij waren ook nog eens gehuwd met twee zusters. Nathan met Sarah Cohen en Jacob met Betje Cohen. Dus twee broers en twee zusters!
Mijn oma is genoemd naar deze Sarah Cohen en ik ben vernoemd naar mijn oma en heet dus ook Sarah. Op het geboortebewijs van Samuel Zeehandelaar staat heel toevallig de handtekening van mijn andere overgrootvader David Slager!
Ik heb geen van allen gekend en ook mijn andere familieleden niet. Ze zijn allen vermoord. Wat een zonde! Laten we ze eren en hen herdenken יהי זכרם ברוך אמן! Zal hun nagedachtenis gezegend zijn. Amen.
Ik was mij lange tijd niet bewust van alles wat ik nu heb verteld. Mijn moeder, die al zoveel had meegemaakt, sprak er nooit over. Ze moest na de oorlog weer een leven opbouwen. Ze had haar hele, grote familie in de oorlog verloren en bleef alleen met mij over. Ik was aan het einde van de oorlog drie jaar oud.
Mijn grootmoeder Saartje Zeehandelaar maakte na haar arrestatie een einde aan haar leven met kaliumcyanide. Met een groep van 13 personen probeerde zij naar Zwitserland te ontkomen. Tot die groep behoorden ook haar twee zoons Johan – mijn vader - en Aaron Slager, mijn moeder die toen in verwachting was van mij in de negende maand, en haar Haagse en Scheveningse familie. In Antwerpen werden ze allen verraden door een "goede " Nederlander, die beloofd had hen voor een grote som geld naar Zwitserland te brengen. Hij had waarschijnlijk ook contact met de plaatselijke Gestapo. Nadat ze gepakt waren, gingen eerst naar de gevangenis van Antwerpen in de Begijnenstraat, waar zoals ik al zei mijn grootmoeder Saartje vergif innam. Nog diezelfde avond stierf zij. Saartje ligt nu herbegraven op de Joodse begraafplaats te Putte op de grens van Nederland en België.
Mijn oom Aaron, de broer van mijn vader, nam ook gif in en werd naar het ziekenhuis gebracht. Hij overleefde het, maar werd vervolgens door het personeel overgedragen aan de Gestapo.
Het verhaal van de arrestatie en de daarop volgende gebeurtenissen is uitvoerig na te lezen in het boek van Herman Van Goethem, 1942. Het Jaar van de stilte (Uitgeverij Cossee, Amsterdam 2018).
De andere volwassenen werden zonder de kinderen eerst naar het vreselijke kamp Breendonk te Willenbroek in België gebracht, waar ze een maand verbleven. Van daaruit gingen ze naar het Belgische doorgangskamp in Mechelen. Hier werden ze herenigd met hun kinderen en vervolgens allemaal naar Auschwitz gedeporteerd. Niemand van hen heeft het overleefd!
Vanuit Breendonk werd mijn moeder op bevel van een Duitse dokter naar het Joodse ziekenhuis in Brussel gebracht, dat onder bevel van de SS stond. Voorwaarde was dat ze na de bevalling terug moest naar Mechelen. Met hulp van de Belgische ondergrondse zijn wij tweeën gered.
De lotgevallen van mijn familie en andere Steenwijker Joden zijn beschreven door Jan van Rossum in zijn boeken 51 Portretten. De vermoorde joden van Steenwijk uit de schaduw (Steenwijk 2005) en In de onderduik. Hoe Steenwijker joden de oorlog overleefden (Steenwijk 2011).
In de aanloop tot de onthulling van Stolpersteine voor mijn Zwolse familie ben ik op het spoor gebracht van het graf van mijn vader Johan Slager in Gross – Strehlitz, in Oberschlesien, tegenwoordig Polen. En dit na 76 jaar! Wat een toeval!
Het enige en het laatste wat we van hem vernamen was een met potlood geschreven kaart die door mijn vader uit de deportatietrein gegooid was en waarvan de inhoud door de jaren heen gedeeltelijk onleesbaar is geworden. Hij schreef: "Lieve schat, Excuseer dat…..ik zal brief….. geschreven…..,zonder te ebben…..Waar we heengaan, weet ik niet. Ik gooi deze kaart uit de trein. Misschien is iemand zo vriendelijk hem te posten. Als je goed bent, komen we beslist bij elkaar- vast wel….spoedig. Houd moed! Er is helemaal geen reden om je over mij ongerust te maken. Doe dat ….vast niet! Zeker dat we elkaar weer gauw zien. Ontvang de hartelijke groeten, met heel veel kussen van je liefhebbende man.
Vader heeft de oorlog niet overleefd. Wij wisten was dat hij in de zogeheten Coselgroep gezeten heeft samen met zijn broer Aaron, met de oom van mijn moeder Louis Huisman, met haar 16-jarige neefje Samuel van der Kloot en met de twee broers van haar latere tweede echtgenoot, George en Albert Cahn uit Valkenburg. Niemand van hen overleefde de vreselijke werkkampen waar men ten onder ging aan mishandeling, slaag, kou, honger en ziektes.
De Coselgroep bestond uit mannen tussen de 15 en 50 jaar die in het najaar van 1942 met geweld uit de treinen gehaald zijn, die vanuit Frankrijk, België en Nederland richting Auschwitz reden, Dat gebeurde in het plaatsje Cosel. Zij werden als dwangarbeiders in Oberschlesien te werk gesteld. De vrouwen en kinderen bleven in de trein en werden nog diezelfde dag vermoord in de gaskamers van Auschwitz-Birkenau.
Via Wieske Veldhuis uit Steenwijk leerde ik Piet den Otter kennen en via hem Annelies en Herman van Rens, die onderzoek doen naar de lotgevallen van de Coselgroep. Via hen kwam ik er achter waar mijn vader in Gross-Strehlitz begraven ligt Wat een toeval! Dank je Piet en ook Annelies en Herman van Rens voor alles wat jullie voor mij gedaan hebben. Aanstaande september ga ik met de groep van Annelies en Herman van Rens naar Polen en dan gaan we ook de plaats bezoeken waar mijn vader begraven is.
Wie had gedacht dat ik nog ooit het graf van mijn vader zou kunnen bezoeken? Hoe kan het allemaal waar zijn, zo toevallig door deze Zwolse familie van mij? De hand van God? Van het lot? Wie kan het zeggen? יהי זכרם ברוך אמן! Zal hun nagedachtenis gezegend zijn. Amen!
Ik neem hierbij de gelegenheid u heel in het kort iets voor te lezen - als Herman het mij toestaat - over de Coselgroep, waarover tot voor kort niet zo veel bekend was in Nederland.
De Joodse transporten naar Cosel.
Annelies en Herman van Rens deden onderzoek naar de vervolging van Joden en Sinti in Limburg. Zij stuitten daarbij op het tot dan onbekende feit dat de meeste Limburgse mannen uit de genoemde leeftijdsklasse in Cosel uit de trein zijn gehaald. De meesten van hen maakten deel uit van het transport dat op 28 augustus vertrok uit Westerbork. Dit was toevallig de eerste trein die in Cosel moest stoppen.
Cosel, dat voor de oorlog een Duits stadje was, ligt nu in Polen en maakt deel uit van de regiogemeente Kedzierzyn-Kozle. Op het goederenstation van Cosel stopten in de periode van 28 augustus tot 10 december 1942 deportatietreinen met Joden op weg naar het vernietigingskamp Auschwitz-Birkenau. De treinen waren afkomstig van Drancy en Pithiviers (Frankrijk), Westerbork (Nederland) en Mechelen (België).
SS-Oberführer Albert Schmelt, door Heinrich Himmler belast met de inzet van buitenlandse arbeidskrachten in Opper-Silezië, had toestemming Joodse mannen tussen 15 en 50 jaar uit de treinen te halen. Ongeveer 9000 mannen en jongens werden hier wreed van hun gezinnen gescheiden. Zij werden verspreid over een groot aantal kampen van de Organisation Schmelt in Silezië en omgeving. Het grootste kamp was Blechhammer (Blachownia). Vanaf 1944 werden de ongeveer 165 kampen van de Organisation Schmelt ofwel gesloten ofwel veranderd in subkampen van bestaande SS-concentratiekampen. Veel van de jongens en mannen kwamen om tussen 1942 en 1944 in de dwangarbeiderskampen van de Organisation Schmelt. Anderen stierven in 1944 en 1945 onder het bewind van de SS of tijdens de "dodenmarsen" bij de ontruiming van de concentratiekampen in het Oosten. Van de 9000 mannen overleefden er slechts tussen de 700 en 900 de oorlog.
Het goederenstation van Cosel is sedert 1942 niet wezenlijk veranderd, evenmin als het 300 meter meer naar het westen gelegen personenstation. Het personenstation is nog steeds als zodanig in gebruik; het goederenstation maakt een verwaarloosde indruk. Aan niets ter plaatse is te zien welke dramatische gebeurtenissen zich hier tijdens de Tweede Wereldoorlog hebben afgespeeld en welke grote betekenis dit onooglijke stationnetje heeft gehad voor de Nederlandse (en Franse en Belgische) Holocaustgeschiedenis.
Onder de Nederlandse Joodse slachtoffers tijdens de Tweede Wereldoorlog is de Coselgroep in omvang de derde, kleiner dan de groepen die werden gedeporteerd naar Auschwitz-Birkenau en Sobibor, maar groter dan de groepen slachtoffers van deportaties naar Mauthausen, Bergen-Belsen en Theresiënstadt. Toch is over het lot van deze mensen in de Nederlandse en internationale Holocaustliteratuur nog zeer weinig onderzocht en geschreven. Herman en Annelies van Rens brengen daar nu verandering in.
Ik dank u allen voor de aandacht en nog een goede en betekenisvolle middag gewenst.