Keetje Schnitzler was de derde van de zeven kinderen van Samuel en Sara Schnitzler, volle neef en nicht die op 21 November 1866 in Rotterdam zijn getrouwd. De ouders van Keetje waren al respectievelijk in 1913 en 1918 overleden en na de dood van haar moeder, werd haar broer David Schnitzler “hoofd van het gezin”. Toen haar broer David op 6 December 1922 in het huwelijk trad met Sara den Hartogh en daarna met zijn vrouw naar elders vertrok, werd de ongehuwde Keetje, die naaister van beroep was, aangemerkt als “hoofd van het gezin” met als inwonende gezinsleden haar broer Meijer en zus Anna, en nog altijd wonend in de Almondestrata 24a in Rotterdam. In Juli 1923 vertrok zij uit de Almondestraat 24a naar de Benthuizerstraat 79b en woonde ca. 9 maanden in bij haar zus Rebecca, die met Abraham Davids was gehuwd.
Op 25 Maart 1924 keerde Keetje weer terug naar de Almondestraat 24a, waar zij inwoonde bij haar zus Anna, die met Bernardus van Klaveren was gehuwd. Tot 30 Juli 1940 woonde zij op dit adres, toen verhuisde zij naar de Schoonoordstraat 8b en op 22 October 1940 naar de Burgemeester Roosstraat 14b, wéér een inwoning. Uiteindelijk belandde Keetje met haar zus Anna en zwager Bernardus van Klaveren in de (sinds Juni 1966 niet meer bestaande) Enschotstraat 20, vlak bij het Zuidplein in Rotterdam. Op 10 April 1943 werd zij van daar afgevoerd naar Westerbork en moest verblijven in barak 57, totdat zij op 20 April werd gedeporteerd naar Sobibor, samen met haar zus en zwager. Bij aankomst in Sobibor op 23 April 1943, werden zij onmiddellijk vermoord in de gaskamers daar.
Keetje’s zuster Anna Schnitzler, eveneens naaister van beroep, was al in 1918 het huis uit gegaan en woonde toen in bij haar zus Maria in de Zoomstraat 68b, die gehuwd was met Johannes Martinus Stilting. Op 1 October 1919 verhuisde zij naar Zoomstraat 13b en op 3 Juli 1920 keerde zij weer terug naar de Almondestraat 24a waar haar broer David toen nog woonde en waar zij bleef tot dat zij op 27 December 1922 trouwde met vleeschhouwer Bernardus van Klaveren. Het echtpaar Van Klaveren-Schnitzler had geen kinderen.
Uiteindelijk zijn Anna en haar man Bernardus terecht gekomen in de (sinds Juni 1966 niet meer bestaande) Enschotstraat 20, gelegen bij het Zuidplein in Rotterdam, van waar zij op 10 April 1943 werden afgevoerd naar Westerbork. Daar kwamen zij terecht in barak 57 en op 20 April werden zij op transport gesteld naar Sobibor. Daar werden zij onmiddellijk na aankomst op 23 April 1943 in de gaskamers vermoord.
Ook haar broer Meijer Schnitzler, kleermaker van beroep, ging al snel op zoek naar eigen woonruimte en werd op 17 Juni 1923 bij Keetje uitgeschreven uit de Almondestraat 24a naar de Benthuizerstraat 79b, waar hij inwoonde bij Abraham Davids, die met zijn zus Rebecca was getrouwd. Echter Meijer keerde in Maart 1924 weer terug naar de Almondestraat 24a, en woonde weer bij zijn zus Anna en zwager Bernardus van Klaveren. Op 8 Augustus 1928 trouwde Meijer met Sophia Cohen en betrokken toen samen een woning aan de Katshoek 23b. Zij hadden geen kinderen samen. Na nog verhuisd te zijn naar de Prinsenstraat 54b, overleed daar Meijer’s vrouw Sophia Cohen op 2 Maart 1930.
Drie weken later, op 24 Maart verhuisde Meijer naar een inwoning in de Zwart Janstraat 64. Vermoedelijk was Meijer niet helemaal gezond want vanaf 25 November 1932 maakte hij gebruik van regelingen van de Invaliditeitswet. In de Zwart Janstraat betrok hij in de jaren tussen 1930 en 1935 nog drie verschillende adressen en kwam via de Noordsingel 40a en 39b op 18 November 1937 terecht op het adres Baan 53 bij de Leuvenhaven. Daarna belandde Meijer Schnitzler in het Joods Ziekenhuis in de Schietbaanlaan 42 waar hij op 19 Februari 1938 overleed.
Bronnen o.a. Het stadsarchief Rotterdam, gezinskaarten van Samuel Schnitzler (1833), Keetje Schnizler, Meijer Schnitzler en Bernardus van Klaveren; het archief van de Joodse Raad, registratiekaarten van Keetje Schnitzler, Anna van Klaveren-Schnitzler en Bernardus van Klaveren