Verhaal

H. Frijda: Nederlands beste denker over geld en betalingsverkeer

Hoe een honderd jaar oud proefschrift over geld ook nu, juist nu (2021), actueel kan zijn

Het zal de jaren negentig zijn geweest dat ik bij De Nederlandsche Bank werkte in het betalingsverkeer. De geschiedenis daarvan fascineerde me al langere tijd en ik dook regelmatig de bibliotheek in. Tijdens mijn zoektocht naar de geschiedenis van geldverkeer, het ontstaan van giraal betalingsverkeer, kwam ik uit op een bijzonder proefschrift van mr. H. Frijda (hier te vinden in Delpher) over de Theorie van het Geld en het Nederlandsche Geldwezen.

Proefschrift als eerste kennismaking

Titelpagina proefschrift H. Frijda

Ik 'ken' Frijda dus in het geheel niet. Maar via zijn teksten ontmoet ik een scherp denker waar ik veel respect voor heb. Juist nu, in een tijd waar iedereen zich afvraagt of ons geldsysteem op zijn einde loopt, wat de waarde van geld is en in hoeverre de inwisselbaarheid van goud daar iets mee te maken heeft, kan zijn proefschrift ons leren waar het werkelijk om gaat: hij formuleert een eigen kader waarin het bestaan van de rechtsstaat en daarbij horende instituties als cruciale, soort van onzichtbare basis voor ons betalingsverkeer wordt gezien.

Toen hij het schreef, in 1914, was natuurlijk contant geld de standaard en geleidelijk aan was giraal geld in opkomst. Maar dat geld op de bank. Is dat dan ook geld. Hoe dan? Waar zit nu eigenlijk de waarde van geld? Dat het omwisselbaar is in goud? Deze vragen, die nu onderwerp van breed gesprek zijn, van universiteit tot cryptocommunities tot politiek, komen allemaal aan bod.

Nu ik het proefschrift er weer bijpak zie ik in het voorwoord ervan dat hij zowel de toenmalige president van de Nederlandsche Bank bedankt, dhr Vissering (groot voorstander van giroverkeer), als wetenschapper Knapp, een vooraanstaand denker over geld en geldwezen. Knapp was vooral bekend om zijn theorie dat geld, geld is omdat de staat het geld ter betaling zelf accepteert.

Verkeerd aangehaald en proefschrift is ten onrechte in de vergetelheid geraakt

Op zoek naar de besprekingen over het proefschrift viel me op dat er in de literatuur van die tijd door één van de vooraanstaande bankiers/wetenschappers: Verrijn Stuart, telkens wordt gezegd en gesteld dat Frijda met zijn gedachten over betalingsverkeer, eigenlijk de theorie van Knapp over de acceptatie van geld omschrijft. Dat is onjuist, maar door de jaren heen blijft Verrijn Stuart die fout herhalen.

Echter, ook wetenschappers tot ver na de oorlog, meest prominent de heer Faase (in dit overzichtsartikel over Frijda), geven er weinig blijk van ook echt het originele proefschrift te hebben gelezen en miskennen in mijn ogen de bijdrage die Frijda leverde aan onze geldgeschiedenis. De manier waarop Frijda in dat artikel wordt gekarikaturiseerd en afgeserveerd stoot mij ernstig tegen de borst. Ik heb de auteur destijds in een persoonlijk bericht ook nadrukkelijk gewezen op zijn onjuiste weergave's, maar nooit antwoord gekregen. 

Het origineel spreekt voor zich

Het origineel verdient alle aandacht. Ziehier de passage waarin Frijda geld definieert als abstracte beschikkingsmacht, dat concrete verschijningsvormen kan hebben. 

Het geld werd door ons omschreven als de belichaming vaneen abstracte beschikkingsmacht vaneen bepaalden omvang, die uitgedrukt wordt door vermelding vaneen aantal eenheden, welke dooreen bepaalden naam worden aangeduid. De geldeenheid kunnen wij dus omschrijven als een quantum abstracte beschikkingsmacht, aangeduid dooreen bepaalden naam, waarvan de chartale en girale geldsoorten veelvouden of onderdelen zijn.

Vervolgens wijst hij op pagina 51/52 erop dat tijden veranderen en steeds vaker een rechtsstaat zich aandient. Hij benoemt expliciet het belang van de rechtsstaat als basis voor de acceptatie van geld (in welke vorm dan ook).

De tijden zijn gewijzigd. In verreweg het grootste deel der bestaande politieke organisaties, zij mogen den naam dragen van constitutioneele monarchie of het parlementaire stelsel heeten, treedt de handhaving van het recht als doel meer en meer op den voorgrond.

.....

Dat de Staat bij zijn handelen het rechtsdoel primair stelt, dat weten wij en daarvoor staat de politieke organisatiewaaronder wij leven, borg. Waar nu de handelingen der staat duur- gemeenschapsorganen in het teeken van het Recht staan, daar accepteeren wij zonder bezwaar de van de gemeenschap komende geld-oorkonden, wijl het stempel, door den Staat erop geplaatst, voor ons de beteekenis heeft, dat wij hier een recht erlangen waarop wij kunnen bouwen. Daarom accepteeren wij onze guldens en rijksdaalders, niet wijl de Staat ze ons "opdringt" doch omdat zij het stempel dragen van den Nederlandschen Rechtstaat.

Zijn schets van acceptatie van betalingen bevat ook een verwijzing naar de ontwikkelingstrap van de samenleving. Die kijkwijze onderstreept en doet begrijpen dat een betaalinstrument altijd een residu is van:

    • Een gemeenschap (gezin, straat, dorp, stad, provincie, land, continent, sociale groep, wereld)
    • Met een bepaalde ontwikkelingstrap (instituties, economie, technologie en cultuur),
    • Waar personen met elkaar in verbinding staan, transacties en handelingen doen en daarom willen betalen,
    • Met behulp van juridische spelregels (wet, contract, rechtsstaat) en organisatorische betaalmodellen

Nog tal van andere rollen en stukken

Frijda bleek, naarmate mijn onderzoek naar geschiedenis van het betalingsverkeer vorderde, nog tal van andere rollen te hebben. Hij was ook voorzitter geweest van een commissie die, op aandringen vanuit de Amsterdamse Gemeentegiro, onderzoek deed naar de verdere uitbreiding van gemeentegiro's in den lande. Zowel bankiers als de Postcheque- en Girodienst waren hier niet van gediend, dus het initiatief werd gepareerd met een Staatscommissie, onder leiding van Ernst Heldring. 

Verder herinner ik me een stuk over theorie en praktijk van economisch denken, een openbare les uit 1916 dat zeer de moeite waard is en schijnt hij ook nog gepleit te hebben voor de uitgifte van een bankbiljet van 5 gulden. Daarnaast heeft hij tal van veelbelovende studenten begeleidt bij het promoveren, zo begrijp ik.

Voor mij is duidelijk: Frijda heeft een duidelijke en tot op de dag van vandaag relevante rol in het (begrijpen van) Nederlands geldwezen en betalingsverkeer gespeeld. Zijn bijdrage daaraan is ten onrechte onderschat. Maar zijn proefschrift blijft een slijpsteen voor de geest, met hoge actualiteitswaarde.

Het belang van de rechtsstaat

Waar mogelijk breng ik dus zijn proefschrift graag onder de aandacht van een breder publiek. Frijda beschreef een vitale component van wat geld tot geld maakt (en een democratie tot een democratie): het bestaan en goed functioneren van de rechtsstaat. Het is dat fundament dat het verdient goed onderhouden te worden.

Slide 33 uit de van Gelderlezing 2020 over moderne betaalmiddelen

 

Simon Lelieveldt